Dit is de samenvatting van het onderzoek door Gerben de Jong in het kader van zijn MBA. Het onderzoek richt zich op de houdbaarheidsdatum van de huidige organisatie-inrichting bij welzijnsorganisaties in een veranderende omgeving.
Het onderzoekrapport ‘De welzijnswereld draait door’, is op 10 juni verschenen. In zijn conclusies is de Jong zo mogelijk nog duidelijker: De huidige cultuur binnen welzijnsorganisaties is onvoldoende voorbereid op marktgericht werken en de huidige leiderschapstijl is onvoldoende gericht op marktgericht werken.
De Jong, werkzaam bij Hordijk&Hordijk en bekend met de branche heeft onderzoek gedaan onder 12 welzijnsorganisaties. Eveneens zijn deskundigen geïnterviewd: dhr. Bart Fiers (voorzitter RvT VOOR Welzijn en tevens senior consultant Berenschot), dhr. Jan Tilburgs (senior adviseur Stade Advies) en Stefan Sterkenburg (directeur Servicepunt Welzijnsinformatie). De deskundigen zijn eenduidig: er zijn drie ontwikkelingen die de koers bepalen. De Wmo, de groei van aanbesteden en de fusiegolf die welzijnsland op dit moment overspoelt. Een van de deskundigen is hard in zijn oordeel: ‘Slechts 5 procent van de organisaties is echt goed op de huidige ontwikkelingen voorbereid.’ Wel wordt gezien dat organisaties bereid zijn om het anders te doen. Ze zijn doordrongen van het moeten en willen maar het kunnen is de bottleneck.
Volgens Gerben is de sleutel tot verandering in bezit van de managers. Zij moeten leren zich te gedragen als maatschappelijk ondernemers en dit vervolgens vertalen in de wijze waarop zij hun medewerkers aansturen. Medewerkers moeten mee in de verandering en bereid zijn marktgericht te werken.
Mijn eigen mening is dat het beeld wat in het onderzoek wordt geschetst natuurlijk erg herkenbaar is. Graag wil ik er iets aan toevoegen. De bereidheid die wordt geschetst door Gerben is namelijk voor mij ook erg herkenbaar. In mijn contacten met welzijnsorganisaties zie ik voortdurend dat zij ervan doordrongen zijn dat het anders moet, dat ze meer de klant en de markt centraal moeten en willen stellen.
En omdat bereidheid de belangrijkste voorwaarde is tot verandering heb ik er vertrouwen in dat het goed komt. Nu het kunnen nog. Kunnen vraagt om kennis. En het goede nieuws is dat die kennis ruimschoots voorhanden is! In mijn werk ervaar ik hoe welzijnsmarketing een organisatie ondernemend en slagvaardig maakt.
Welzijnsmarketing is leuk, spannend, praktisch en voor iedere organisatie toepasbaar. In mijn vorige blogs heb ik al een aantal onderwerpen met u besproken: imago en identiteit, netwerken en sterke merken. In mijn komende blogs zal ik mede aan de hand van de aanbevelingen uit het rapport van Gerben u nog meer informatie en tips geven zodat u aan de slag kunt en voorbereid bent op uw toekomst.
Anneke Krakers (1962) is sinds 2000 werkzaam als directeur bij een kleine welzijnsorganisatie. Het ondernemerschap zit in haar bloed: ze komt uit een ondernemersgeslacht met vooral bouwers in haar midden. Aannemers, schilders en timmerlui. Als maatschappelijk ondernemer maak ze zich sterk voor de branche op lokaal en regionaal niveau en sinds eind 2007 ook op landelijk niveau met haar onderneming WelzijnNederland.
Ik denk dat de term ondernemerschap vooral betekent dat welzijnsinstellingen pro-actief moeten zijn. Dat betekent niet alleen een pro-actieve opstelling naar de huidige opdrachtgever(s) maar ook zeker ondernemend in de zin van ontwikkelend. Ben je in staat om producten en/of diensten te ontwikkelen waar je je opdrachtgevers mee verleidt omdat die producten ontwikkeld worden op basis van de behoefte/vraag van de doelgroep. En dat is feitelijk commercie in optima forma. Je doet wat je doelgroep nodig heeft en daarin kun je zeer betrokken zijn.
Ondernemrschap is inderdaad. Het rapport waarnaar verwezen wordt riep bij mij herinneringen op aan “De markt van welzijn en geluk” van Achterhuis. Onderbelicht is mijns inziens de vraag of de lagere overheden wel behoefte hebben aan instellingen die burgers ondersteunen en helpen bewustworden. Die bewustwording kan die overheden soms in een lastig parket brengen. Daardoor is de rol van welzijnsondernemingen veranderd van (kritische) luis in de pels naar een verlengstuk van de overheid (Wie betaalt bepaalt) Die worsteling raakt de existentie van het welzijnswerk.
Eens en herkenbaar. Twee opmerkingen:
1. Wees alert op het belang van de boodschapper. De extern adviseur (ik ben er zelf ook een) weet altijd beter en is graag bereid tot goed betaald advies.
2. De kleren van de keizer. Dit verhaal is in feite oud en bekend en leidt al lang een eigen leven. De conclusie ligt vast en de waarneming past zich daaraan aan. Interessanter is om na te gaan waar en hoe de eigen (oude) affiniteit en cultuur van het welzijnswerk de kracht heeft van een eigen aantrekkelijke identiteit. We kennen de golfbeweging van ‘betrokken’ naar ‘commercieel’ en terug maar al te goed. Waar zit de synergie tussen deze twee polen?