OPINIE- De relatie tussen welzijnswerk en de overheid en maatschappij is altijd een geweest, waarin de overheid en de maatschappij zich hebben gedragen als een ‘borderliner’. Een borderline stoornis ontstaat namelijk als gevolg van onvoldoende hechting in de jeugd, met als resultaat dat iemand op latere leeftijd wat moeite heeft fatsoenlijk een relatie te onderhouden. Het ene moment verliest de borderliner zich volledig in de relatie, gaat er helemaal in op, soms op het claimende en verstikkende af. Het andere moment staat de borderliner verkild en afstandelijk in de relatie, trekt zich terug op zichzelf en laat de partner bedremmeld en verbouwereerd achter. Een dergelijke stoornis vraagt om een specialist.
Ditzelfde patroon voltrekt zich ongeveer eens in de tien jaar. Je kan de klok erop gelijk zetten. Sinds de Tweede Wereldoorlog is er namelijk zo eens per decennium sprake van een economische crisis. Bij crises moet de overheid de inkomsten verhogen en/of snijden in de publieke uitgaven. Het welzijnswerk is daarbij steevast aan de beurt. In goede tijden gaan er weer bakken met geld naar de welzijnssector, die van gekkigheid niet weet wat ze er mee moet.
De maatschappij kent dezelfde conjuncturele houding richting het welzijn. Het welzijnswerk is eerst ontstaan uit liefdadigheid en werd als snel overgenomen door het maatschappelijk midenveld. De overheid vond het vervolgens zo belangrijk dat het deze taak overnam en financierde, maar vond dat het wel allemaal wat zakelijker mocht en kwam met productfinanciering en aanbestedingsmodellen. In alle vier stadia (particulier, vermaatschappelijking, verstatelijking, vermarkting) was er een rode draad merkbaar: het welzijnswerk had een sterk normatief karakter, het was ‘value based’. De zorgverlenende en welzijnsorganisaties droegen de heersende normen en waarden over, die hen gedicteerd werden door de finacier, door de overheid.
Vanuit de maatschappij kwam er in de jaren ’70 sterke kritiek op het welzijnswerk. Het was te ‘disciplinerend’, te vormend: de cliënt was niet het uitgangspunt, maar het middel tot een doel, namelijk het worden van een burger die een aangepast, productief en zinvol bestaan leidde. Onder de intellectuele aanvoering van Michel Foucault en Hans Achterhuis begon in Nederland ‘de mars door de instituties’: de machtsbolwerken van het welzijnswerk moesten afgebroken worden, de disciplinerende professional moest terug in zijn hok en burgers moesten in staat gesteld worden het zelf te doen en te bepalen: het mooiste wat je kon worden was jezelf.
Nu in de 21e eeuw zien we exact dezelfde ontwikkeling weer: de professional heeft afgedaan, we willen geen specialisten, maar generalisten. Generalisten die uitgaan van wat de burger zelf kan en wil. Het hedendaagse Welzijnscathechismus dicteert zelfredzaamheid, zelfregie en burgerkracht als verlossing. Het is bijna een nostalgische ontwikkeling, de herovering van oude, verloren gewaande, waarden. Het is een ontwikkeling van aantrekken en afstoten, dan weer intens, dan weer verkild.
Wat in een dergelijke relatie en bij dergelijke ontwikkelingen nodig is, is een welzijnssector die terugpraat. Rustig maar zelfverzekerd, kritisch maar warm, overtuigend zonder drammerig te worden.
Wat een overheid nodig heeft, is een welzijnssector die fungeert als thermometer in de samenleving en aangeeft hoe koortsachtig de temperatuur is. Een sector die zegt dat zelfredzaamheid een groot goed is, maar dat 15% van de bewoners een IQ heeft onder de 85 en dat nog eens 15% zware sociaal-emotionele problemen heeft en daardoor langdurig verminderd zelfdredzaam is. Dat er in dit land 1500 zelfdodingen per jaar zijn en dat de helft daarvan nooit enige vorm van hulp heeft gehad. Een sector die aangeeft dat minder zelfredzaamheid daarom soms gewenster is, dat zelfredzaamheid er ook uit kan bestaan dat mensen op tijd een beroep doen op professionele hulp. Een sector die aangeeft dat burgerkracht een mooi streven is, maar wel risico’s kent, b.v. dat de ongewenst hoge publieke afhankelijkheid van burgers dan slechts vervangen wordt door de particuliere afhankelijkheid waar we ons als samenleving net van bevrijd hebben.
Een sector met een missie, tegen de stroom in, die de overheid tot de orde roept en met het eigen grillige beleid om de oren slaat, een sector die zorgt voor georganiseerde tegenspraak. Dat is wat het welzijnswerk deed toen het sterk opkwam in de jaren ’70 en sindsdien kwijt heeft gespeeld. Hoe de professionals in deze sector heten, is van ondergeschikt belang. Zolang het maar een professional is die een vertegenwoordiger is van de buurt in de staat en niet een vertegenwoordiger van de staat in de buurt.
Vaak bestaat de behandeling van een bordelinder er alleen maar uit om de borderliner met beide benen op de grond te zetten en uit te leggen hoe de realiteit in elkaar zit. Dat vraagt van de (welzijns)partner echter wel dat deze zelf sterk in de schoenen staat en niet meegaat in de grillen van de ander.
Youcef Ben Ali is beleidsmedewerker Jeugdzorg, raadslid PvdA in Zwolle