Ook de oproep van de Gezondheidsraad om nu écht een stimuleringsprogramma te starten voor de sociale sector – zoals eerder al in de jeugdzorg en ouderenzorg is gebeurd – kreeg van alle kanten applaus. Hard nodig zo’n programma want de sociale sector is de afgelopen decennia door de overheid behoorlijk verwaarloosd. Denk bijvoorbeeld aan de projectencarrousels, het niet erg consistente beleid van gemeenten en de vele bezuinigingen.
Eindelijk, kort voor de zomer kwam de langverwachte reactie van de staatssecretaris. We hielden onze adem in. Zou hij het advies ter harte nemen?
Nee dus. Op korte termijn stelt de landelijke overheid geen extra middelen beschikbaar voor een stimuleringsprogramma. Een gemiste kans. Juist nu – in het 3D tijdperk – wordt veel verwacht van de professionals in het sociaal domein om duurdere zorg- en ondersteuningsvragen te voorkomen. Maar nee, VWS zet hier dus niet op in. Het departement vindt dat de sociale sector en de beroepsgroepen zelf verantwoordelijk zijn voor de professionalisering van het sociaal domein.
Duit in het zakje
De reactie van de staatsecretaris suggereert zelfs dat ook de Gezondheidsraad deze mening is toegedaan. Dat klopt niet. In het advies vraagt de Raad VWS (en VNG) wel degelijk om ook een duit in het zakje te doen. En terecht. Want laten we wel wezen: het is niet reëel om te verwachten dat het sociaal werk, dat behoorlijk gekort is in de afgelopen jaren, en de zwak georganiseerde sociale beroepsgroepen dit zelf en rap kunnen fiksen.
Professionalisering
Frappant vind ik de verwijzing van de staatsecretaris naar een ‘Programma Professionalisering Jeugdhulp en Jeugdbescherming’ waaraan VWS de komende vier jaar 14 miljoen euro bijdraagt. De sociale sector moet het doen met het ‘Actieprogramma Professionalisering Welzijn & Maatschappelijke dienstverlening’ dat in 2015 een financiering van minder dan anderhalve ton krijgt. Momenteel gaan bovendien ook veel ZonMw-gelden naar de zorgsector. Het sociale domein moet het ook in dit geval doen met een schijntje. Opmerkelijk in een tijdsgewricht waarin we de bordjes zoveel mogelijk proberen te verhangen van cure naar care.
Begrijp me niet verkeerd. Natuurlijk moet de sector zelf – denk aan beroepsgroepen, instellingen, Movisie, Wmo-werkplaatsen – flink investeren in de verbetering van het vakmanschap van de sociale professional. Hier wordt ook hard aan gewerkt. Zo wordt ingezet op een gezamenlijk fundament voor de sociale beroepen in het ‘Huis van de sociale professional’ en werkt Movisie samen met de sector aan kennis over wat werkt. Maar er is echt meer nodig om tot een participatiesamenleving te komen waarin burgers ook echt voor elkaar kunnen zorgen en de doelen van de Wmo werkelijkheid worden.
Investeren
Meer en meer wordt het belang onderkend om te investeren in het vakmanschap van de sociale professional en meer zicht te krijgen op werkzame elementen in de aanpak. Zo benadrukt Pauline Meurs, voorzitter van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving, dat de sociale hulpverlener meer expliciteert wat hij/zij doet en waarom. En accentueert Godfried Engbersen, voorzitter van de erkenningscommissie Maatschappelijke Ondersteuning, Participatie en veiligheid, de noodzaak om sociaal werk – dat volgens hem “keihard nodig is” – beter te onderbouwen. Ook echte die hards uit de cure sector hoor ik beweren dat een herschikking van geldstromen van cure naar care nodig is om de gewenste zorgdoelen te halen.
9 september bespreekt de Kamercommissie VWS de reactie van de staatssecretaris op het advies van de Gezondheidsraad. Ik doe hierbij een klemmend beroep op de Kamerleden én de staatssecretaris. De sociale sector verdient een stevig onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma.
Marijke Steenbergen, Raad van Bestuur Movisie
Ik heb dit 'debat' niet gevolgd. Maar Marijke, wat was wat jou betreft de belangrijkste 'opbrengst' (of juist niet!) van deze discussie, in het licht van de hier door jou geschetste 'zorgen'?