Clémence Ross-van Dorp was onder meer doktersassistente, lerares Engels en
verkoopster in een boetiek. Haar politieke carrière begon toen zij in 1990
beleidsmedewerker van CDA-europarlementariër Arie Oostlander werd. Vanaf 1998
was ze lid van de Tweede Kamer. In 2002 werd ze in het kabinet-Balkenende I
staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ze is dat in de daarop
volgende kabinetten-Balkenende gebleven.
Een zware functie. Haar portefeuille bevat immers grote sociale
onderwerpen met ingewikkelde financieringsstructuren. Onderwerpen die je niet
zomaar in een kort tijdsbestek volledig over een andere boeg kunt gooien.
Beleidswijzigingen vergen vaak jaren, waarbij zelfs de kleinste stapjes tot in
den treuren uitgedebatteerd moeten worden met de kamerspecialisten van de
verschillende fracties. Want alles wat een staatssecretaris van VWS doet, treft
en betreft de zwakkeren en kwetsbaren in de samenleving, of het nu om de
jeugdzorg, de AWBZ of het welzijnsbeleid gaat. Het zijn zaken waar iedereen een
mening over heeft en iedereen zijn normatieve gevoelens op los kan laten.
Dat leidde er in de afgelopen jaren nogal eens toe dat Ross zich
genoodzaakt zag met haar beleid op de ene hype na de andere te reageren.
De introductie van de gezinscoach in de jeugdzorg kreeg voornamelijk een
impuls doordat een vader in Roermond zijn huis in de brand stak, waarbij zes van
zijn kinderen het leven lieten. Ross maakte samenwerking tussen de verschillende
instanties tot haar credo nadat het meisje Savanna in Alphen aan de Rijn door
haar ouders werd omgebracht.
Problemen in de verpleeghuiszorg kwamen centraal te staan nadat een
instelling in Oud-Beijerland onder de term ‘pyamadagen’ de ouderen hele dagen in
bed liet liggen.
Natuurlijk lag het concept voor de Wet op de jeugdzorg er allang voordat
deze incidenten zich voordeden. Maar doordat ze juist de in de wet voorgestelde
veranderingen naar bracht in de debatten over deze incidenten leek het beleid
van Ross vaak op incidentenpolitiek. Dat was vooral een kwestie van presentatie,
want het is de staatssecretaris wel gelukt in haar bebewindsperiode de Wet op de
jeugdzorg erdoor te krijgen en vele tientallen miljoenen extra voor
verpleeghuiszorg vrij te spelen.
De staatssecretaris maakt te veel een pas op de plaats, heeft te weinig
visie en nieuwe initiatieven om uitvoering van beleid daadwerkelijk komen niet
van de grond, oordeelde homo-organisatie COC onlangs.
De emancipatieclub tekende daar vervolgens wel bij aan dat het homo-
emancipatiebeleid onder het bewind van de staatssecretaris is
versterkt, vooral door moties van de Kamer en een intensieve lobby van
belangenorganisaties.
Ook andere instellingen noemen dit karakteristiek voor
het beleid van Ross. De staatssecretaris wist haar beleidsvoorstellen eigenlijk
altijd wel door de Kamer te loodsen, vooral vanwege haar bereidheid naar kritiek
te luisteren en het beleid daarop aan te passen. Waarmee ze wel de kans liep dat
de wetsvoorstellen die ze zo invoerde, een verwaterde versie vormden van de
oorspronkelijke plannen.
Zo ook bij het belangrijkste wetsvoorstel dat Ross door de Kamer loodste,
de Wet maatschappelijke ondersteuning, die de gemeenten ervoor verantwoordelijk
maakt hun burgers volwaardig te laten deelnemen aan de maatschappij.
Aanvankelijk zou er een reeks ondersteunende zorgfunctiesvanuit de AWBZ overgaan naar het lokale
bestuur, omdat die wet onbetaalbaar dreigde te worden. Gaandeweg bleek het
toch teveel gevraagd om al die taken op zorggebied aan de gemeenten toe te
bedelen.
De Wet maatschappelijke zorg veranderde dan ook in de Wet
maatschappelijke ondersteuning. In zijn uiteindelijke vorm biedt de WMO nu goede
kansen aan de gemeenten om de burgerparticipatie vorm te geven. Maar van een
belangrijk beleidsvoornemen van de staatssecretaris, een beter beheersbare AWBZ,
is uiteindelijk nog weinig terecht gekomen.
Ross is door woordvoerders van de oppositie dikwijls gebrek aan daadkracht
verweten. Op sommige terreinen, zoals de modernisering van de AWBZ, is inderdaad
nog veel te doen. Maar het door de Kamer loodsen van de Wet op de jeugdzorg en
de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning mogen rustig stevige
staaltjes van beleid worden genoemd.
Dat vindt ook de Maatschappelijk Ondernemersgroep, de brancheorganisatie in
welzijn. Directeur Henk Luchtmeijer stelt dat ‘staatssecretaris Ross erin is
geslaagd een revolutionaire wet, de WMO, te maken, waarbij het welzijn van
burgers centraal staat. Een wet die gaat over zelfredzaamheid, participatie en
sociale samenhang en waarbij het welzijnswerk een cruciale rol
speelt.’
De MOgroep heeft dan ook nooit onder stoelen of banken gestoken dat ze blij
is met deze wet. ‘De WMO is in heel korte tijd is gerealiseerd. Dat is knap van
de staatssecretaris, zeker als we naar andere wetstrajecten kijken waar de
MOgroep mee te maken had, zoals de Wet op de jeugdzorg en de Wet op de
kinderopvang. Ross toonde grote betrokkenheid bij de branche.’
Luchtmeijer vindt wel dat er nog onvoldoende garanties zijn om de WMO als
brede participatiewet te laten fungeren. ‘Het blijft riskant dat de gemeenten
zich te veel op de groeiende zorg gaan concentreren en preventie en welzijn
onvoldoende invullen.
Wat de MOgroep betreft had Ross hier nog meer garanties voor mogen opnemen
in de wet.’ Verder niets dan lof. ‘Clémence Ross-van Dorp heeft het welzijnswerk
opnieuw op de kaart gezet.’