Tot voor kort ging men er in justitiële kringen vanuit dat Nederland geen
jeugdbendes kende. Goed, er zijn wat groepen jongeren die rottigheid uithalen en
zich soms vernoemen naar bekende Amerikaanse gangs als The Bloods en Crips, maar
van georganiseerde criminele jeugdbendes zou geen sprake zijn.
De Arnhemse criminologen Balthasar Beke en Henk Ferwerda kwamen tijdens
hun onderzoek naar jeugdcriminaliteit in groepsverband, een onderzoek in
opdracht van het ministerie van Justitie, echter tot een heel andere conclusie.
Georganiseerde jeugdbendes die zich met zware criminaliteit bezighouden bestaan
wel degelijk. Maar de aandacht van politie en hulpverlening is meer gericht op
hinderlijke en overlastgevende groepen dan op deze bendes. De jeugdbendes, met
een strakke hiërarchische organisatie en gericht op geldelijk gewin, staan bij
de politie uitsluitend te boek als ‘zwaar overlastgevend’. Ook de hulpverlening
heeft deze groepen niet in beeld, zo blijkt uit het onderzoek.
Beke en Ferwerda brachten 110 jeugdgroepen in vijf middelgrote gemeenten in
kaart, variërend van groepen jongeren die hinderlijk in de wijk rondhangen en
groepen die in georganiseerd verband uitgaanscentra onveilig maken tot groepen
jongeren die elkaar opzoeken voor het zetten van een kraak, een overval of
handel in drugs. Acht van deze groepen werden enkele maanden intensief gevolgd,
geobserveerd en geïnterviewd. ‘Er is sprake van een merkwaardige onderschatting
van de problematiek,’ meent Balthasar Beke.
Waarom wordt zo vaak ontkend dat jeugdbendes
bestaan?‘Er is sprake van bagatelliseren van het probleem. Men
is huiverig voor stigmatisering van de jongeren in zo’n groep. Maar zolang je
man en paard niet durft te benoemen, kun je er weinig tegen ondernemen. In ons
onderzoek wilden we nagaan over er sprake was van een stepping-stone theorie.
Het beeld bestond dat jongeren die deel uitmaken van een groep die hinderlijk op
straat rondhangt zich geleidelijk schuldig gaan maken aan meer overlast en
gewelddadig gedrag, om vervolgens verder te gaan naar criminele bendes. Dat
blijkt echter in de regel niet het geval. De jeugdgroepen zijn in twee
categorieën in te delen. De hinderlijke en overlastgevende groepen, die je ook
straatbendes zou kunnen noemen. Over het algemeen hebben deze jongeren wel enige
opleiding en werk. Het gedonder houdt vaak op als ze verkering krijgen of wat
ouder worden. Dat wil overigens niet zeggen dat de problematiek die deze groepen
opleveren onderschat moet worden. Met name de top van de zwaardere
overlastgevende groepen houdt zich wel degelijk bezig met zware criminele
delicten en geweldsmisdrijven. Bij de criminele jeugdbendes gaat het veelal om
jongeren met weinig opleiding, geen werk en nauwelijks perspectieven. Ze plegen
geen delicten uit sensatiezucht, maar puur vanwege hun portemonnee. Ze wegen het
risico van het plegen van een delict af tegen de pakkans. Jongeren komen vaak al
met een jaar of twaalf als rekruut bij deze groepen binnen, en maken carrière
tot criminele routinier.’
U stelt dat ook de top van overlastgevende jeugdgroepen zich
schuldig maakt aan zware criminaliteit en in georganiseerd verband optreedt. Wat
is dan het verschil met een criminele jeugdbende?‘Het zijn
totaal gescheiden circuits. De top van de overlastgevende jeugdgroepen kent vaak
wel een hoge mate van organisatie, maar het geweld is recreatief. We zijn met
groepen opgetrokken die voor een weekend stappen busjes huurden. Daarmee gingen
ze vier tot vijf uitgaanscentra af, om de zuipen, te versieren en te vechten. Ze
lieten een spoor van vernieling en geweldsdelicten achter. De leden van zo’n
groep kun je indelen in de Casanova’s, de zuipers en de zuigers. De Casanova’s
balen geregeld van de zuigers, want net als ze succes hebben met een meisje aan
de bar, lokt een zuiger weer een vechtpartij uit, en dan moeten ze helpen. Maar
hoe ernstig de delicten ook zijn, ze worden gepleegd uit sensatiezucht en hang
naar avontuur. Niet vanwege het geldelijk gewin.’
Wat kunnen beleidsmakers en hulpverleners met uw
constateringen?‘Op de eerste plaats moeten politie en
hulpverlening signaleren dat er sprake is van een bepaalde jeugdgroep en kijken
om welke categorie het gaat. De aandacht is nu nog teveel gericht op het
hanggedrag en op de individuen in een groep. Hulpverleners kennen vaak bepaalde
jongeren uit de groep en vergoelijken het gedrag. Daardoor zijn ze rijkelijk
laat met interventies. Daarbij moet de hulpverlening outreachend te werk gaan en
niet wachten tot iemand ‘behandelrijp’ om hulp komt vragen. De hulpverlening
verplaatst zich ook niet met de groep mee. De jeugd- en jongerenwerker uit wijk
X doet er weinig mee de jongeren uit zijn gebied in het weekend wijk Y op
stelten zetten. Als je snel bepaalt tot wat voor groep jongeren behoren, kun je
beoordelen welke aanpak daarbij past. Met name hinderlijke en overlastgevende
groepen hebben een goed correctief vermogen. Wanneer iemand van zo’n groep zich
met ernstiger zaken gaat bezighouden zoals overvallen, dan wordt hij vaak door
de groep gecorrigeerd of afgestoten. Dat zagen we bijvoorbeeld bij de jongeren
die met busjes de uitgaanscentra afgingen. Eén jongen werd achtergelaten omdat
hij coke bij zich had. Blowen en zuipen was geaccepteerd, maar zwaardere
middelen niet. De hulpverlening zou van dat correctief vermogen gebruik kunnen
maken. Je zou bijvoorbeeld instrumenten uit de gezinstherapie bij zulke groepen
kunnen inzetten. Maar dat moeten hulpverleners uitmaken. Justitie zou een hele
groep aansprakelijk kunnen stellen voor schade die wordt aangericht. Dan
bevorder je de groepscorrectie. Bij criminele jeugdbendes ligt dat anders. Als
iemand zich daar met een andere vorm van criminaliteit gaat bezighouden leidt
dat slechts tot een nieuwe taakverdeling en een segmentatie in nieuwe
disciplines. Die groepen moet je juist uit elkaar zien te spelen. Je moet het
groepsgevoel ondermijnen en de leden ervan individueel aanpakken.’
Bevestig je jongeren niet in hun groepsbewustzijn wanneer je de
hele overlastgevende groep aanpakt?‘Bij de zwaardere groepen
kan dat inderdaad averechts werken. Die zijn al over the hill. Maar bij lichtere
groepen werkt het zeker positief. Je moet het per situatie beoordelen, want het
risico bestaat dat je groepen consolideert. Wanneer de politie voetbalhooligans
samen in een bus zet om ze naar het stadion te begeleiden, kunnen ze groepen
creëren die er voorheen niet waren.’
Hoofddocent Van Nijnatten van de Universiteit van Utrecht
stelde vorig jaar dat leden van jeugdbendes niet zozeer afwijkende normen en
waarden hebben, maar zich het individualistische en materialistische
waardepatroon van de prestatiemaatschappij in het kwadraat hebben
toegeëigend. ‘Voor een deel is dat zo. Hij suggereert ook dat
het geweld van deze groepen een afspiegeling is van het geweld in de
samenleving. Waar de zakenman in overdrachtelijke termen over lijken gaat, gaan
de jeugdbendes dat in fysieke zin. Maar ik denk niet dat je het gebrek aan
moreel besef onder deze jongeren gelijk kunt stellen aan een verminderd moreel
besef in de samenleving onder druk van de prestatiemaatschappij. In jeugdbendes
zitten jongeren die een gestoorde gewetensfunctie hebben, waarbij enige
moraliteit volledig ontbreekt. Als je dat gegeven wegmoffelt, zie je de
werkelijke problemen niet onder ogen. Dan zeg je: zolang we ze maar niet
bestempelen als criminele jeugdbende, hebben we het probleem ook niet.’/Eric de
Kluis