Theodore Dalrymple werkte in het ziekenhuis en de gevangenis in een achterbuurt van een Engelse industriestad. In ‘Leven aan de onderkant. Het systeem dat de onderklasse in stand houdt’ beschrijft hij zijn praktijk als hulpverlener aan de hand van tientallen gesprekken met daders en slachtoffers van geweld, drugs en criminaliteit. Hij schetst een milieu waarin vaste relaties niet meer bestaan, vaders afwezig zijn, zelfbeheersing is verdwenen en het geweld overal is. En dat ligt grotendeels aan het cultuurrelativisme (‘alle culturen zijn even veel waard’) en het determinisme (‘misdaad is verklaarbaar vanuit iemands omstandigheden’) van de sixties, stelt Dalrymple.
Vertaler en inleider Chris Rutenfrans (1953) deelt Dalrymple’s visie volledig. Rutenfrans was universitair docent criminologie in Nijmegen, en werkte daarna onder meer als speechschrijver van de ministers Ernst Hirsch Ballin en Winnie Sorgdrager. Sinds 1999 is hij redacteur van ‘Letter en Geest’, de cultuurbijlage van dagblad Trouw. Nog voor het ‘multiculturele drama’ van Paul Scheffer en de opkomst van Pim Fortuyn veroorzaakte Rutenfrans felle polemieken met artikelen als ‘Onze cultuur is de beste’ en ‘Hoe crimineel zijn allochtonen’.
‘Dat schreef ik naar aanleiding van de criminaliteit onder Marokkanen en Antillianen,’ vertelt hij. ‘Je moet niet schromen te zeggen “de westerse cultuur is de beste, die geeft jullie alle kansen. Daarvoor ben je hier gekomen, doe dan ook met ons mee”. Onze cultuur is de enige cultuur die kritiek toestaat, en kan zich daardoor steeds verbeteren. In een islamitisch land zou “onze cultuur is de beste” nooit boven een artikel staan, omdat ze dat daar vanzelfsprekend vinden. Bij ons is daarover discussie mogelijk.’
Zelf is Rutenfrans afkomstig uit een katholiek Twents plattelandsmilieu. Hij herinnert zich nog goed hoe zijn ouders vooral wilden dat hun kinderen het ‘beter’ kregen. ‘Dat was de mentaliteit. Dat is verdwenen en dat moeten we terugkrijgen. Mijn grote voorbeeld is Jacques de Kadt, de PvdA-ideoloog van de jaren vijftig. Hij schreef over cultuursocialisme. De arbeiders moesten niet evenveel biefstuk eten als de baas, maar evenredig participeren in de cultuur – dat was zijn ideaal. Toen Nieuw Links opkwam, trad De Kadt uit de partij en verdween het cultuursocialisme uit de PvdA.’
De opkomst van dit ‘uitkeringssocialisme’ had verregaande gevolgen. ‘Mensen die het niet meer konden bolwerken, kregen sindsdien gewoon een uitkering. Je zegt niet meer “je moet je best doen om hoger op te komen”. Nee, de redenering was “de onderklasse is net zo goed als elke andere klasse, je hoeft helemaal niet je best te doen”.’
Wat zou de hulpverlening van Dalrymple kunnen leren?
‘Je moet zo hulpverlenen dat je je zelf overbodig maakt, zodat ze het later zelf kunnen doen. Ik ken de hulpverlening niet zo goed, maar de reclassering wel een beetje. Wat betreft de recidive heeft dat heel weinig opgeleverd. Maar ik wil de reclassering niet te veel afvallen. Met criminaliteit is het probleem dat als het in de opvoeding niet goed gaat, het eigenlijk ook niet meer goed komt. Als je een kind geen zelfcontrole aanleert, dan lukt het later ook moeilijker. Iemand van twintig jaar kun je niet meer beter maken door er een reclasseringsambtenaar erop te zetten. Dan is het vaak al te laat.’
Hoe opereert Dalrymple zelf? Hij lijkt vaak cynisch, maar intervenieert hij ook?
‘Hij maakt mensen bewust van hun aandeel in de ellende die ze hebben. Dader of slachtoffer, beiden zijn er vaak verschrikkelijk aan toe. In die gesprekken maakt Dalrymple duidelijk dat ze daar zelf voor een groot deel verantwoordelijk voor zijn. Een vrouw die voortdurend door haar man wordt mishandeld en nog drie jaar bij hem blijft, is niet alleen slachtoffer maar ook medeplichtig. Dat probeert hij duidelijk te maken, maar ze hebben allemaal de instelling “het overkomt me”.’
Maar hij lijkt óók vaak machteloos.
‘Dat vind ik niet. Hij zegt ook tegen die vrouw “als je nu weg gaat, zorg ik dat je een huis krijgt, een opleiding kunt doen”. Dan zegt die vrouw “maar hij houdt van me”. Dalrymple reageert dan met de verzuchting “wat die romantiek aan ellende veroorzaakt”. Of neem het meisje dat aan de heroïne ging. Dan vraagt hij “waarom ben je aan de heroïne?”. Zegt zij “mijn oma ging dood”. Zegt hij “mijn oma ging ook dood, maar ik ging niet aan de heroïne”. Zo probeert hij steeds dichter bij het probleem te komen. Ze moet het zelf doen, maar hij probeert haar wel te helpen met van alles. Dat probeert hij voortdurend, ik vind hem juist heel erg begaan. In het ziekenhuis ziet hij de vrouwen die in elkaar geslagen zijn en in de gevangenis zitten de mannen die het doen. Die observatie heeft iets tragikomisch, dat is niet cynisch.’
Zijn de klassenverhoudingen in Engeland niet veel harder dan in Nederland?
‘Engeland en Wales kennen traditioneel een tamelijk hoge criminaliteit. Daarna komt Nederland, de criminaliteit is sinds 1960 met duizend procent gestegen. Daarmee staan we veel hoger dan Duitsland. In België en Denemarken is het ook veel minder erg. Hoe dat kan? Dalrymple wijt het dus aan het denken van intellectuelen: het relativisme en het determinisme. In allebei zit iets hypocriets. Intellectuelen weten zelf heel goed dat ze wel een vrije wil hebben. Door net te doen of criminelen en asocialen niets aan hun situatie kunnen doen, maak je ze in feite tot een minder slag mensen.
‘Neem Femke Halsema, partijleider van GroenLinks. Zij vertelde ooit op tv dat haar moeder als wethouder in Enschede de coffeeshops wilde legaliseren. Tegelijk wilde ze koste wat kost voorkomen dat Femke daarnaar toe ging. De lagere klasse moet tevreden zijn met zichzelf, maar onze eigen kinderen mogen vooral niet aan de drugs.’
Ziet u dat relativisme en determinisme ook bij de hulpverlening?
‘Ik wil de individuele hulpverleners daar niet van betichten. Maar de hulpverlening moet naar die mensen toe en zeggen “ik heb werk voor jou, kom maar mee”. Als mensen niet meewerken aan de verbetering van hun situatie, dan moet je ze de negatieve consequenties laten voelen, dus de uitkering intrekken. Je moet een stok achter de deur hebben.
‘De mensen in de Graafsewijk in Den Bosch hebben bijvoorbeeld groene vingers, maar niemand biedt ze werk in de tuinbouw aan. Ze denken gewoon “mensen in de Graafsewijk krijgen een uitkering, klaar”. Als er een huis vrij kwam, dan bepaalde de buurt wie ervoor in aanmerking kwam. Als de gemeente er een ander gezin plaatste, werd het weggepest. Kwam er weer een ander gezin in, werd het ook weggepest. Op den duur is Mien nog de enige die er in wil. Nu is het beleid anders. Als er nu iemand wordt weggepest, dan wil burgemeester Rombouts het pand leeg laten. Maar Mien komt er niet meer in.’
De seksuele bevrijding van de jaren zestig is ontspoord door de commerciële televisie en porno, zeggen de idealisten uit die tijd. Zo hadden ze het helemaal niet bedoeld.
‘Nee, maar ze hadden hun verantwoordelijkheid moeten inzien. Veel van die ideeën waren volkomen waanzinnig. Op seksueel gebied alles doen waar je zin in hebt, kan voor je partner en anderen buitengewoon kwetsend zijn. Voor je kinderen is het gewoon slecht. Het echtscheidingscijfer is heel hoog, en echtscheiding is objectief slecht voor de kinderen. Mensen zijn niet meer in staat om zich voor hun kinderen op te offeren, wat vroeger in de arbeidersklasse doodnormaal was. Die gezinnen waren zo hecht en stabiel als het maar kan.
‘De onderklasse is ook veel groter geworden. Voor de jaren zestig kon je nog denken dat het door de armoede en sociale ongelijkheid kwam. Maar de welvaart en scholingsmogelijkheden zijn veel beter geworden en toch is de onderklasse gegroeid. Als je werkloosheidscijfers en de WAO bij elkaar optelt, dan is een onaanvaardbaar hoog deel werkloos. Hoe komt het anders dat allerlei Polen het werk doen dat Nederlanders ook zouden kunnen? Onder allochtone groepen is de werkloosheid helemaal buiten proportie. Die mensen moet je heel gericht – met sancties – naar werk begeleiden.
‘Een hoogleraar vertelde onlangs trots dat er rond de coffeeshops in Maastricht twintig instanties werkzaam waren. Een heel netwerk dat onderling overleg voert. Hij vond het fantastisch. Terwijl ik denk “je moet de coffeeshops dicht doen”. We hebben de kansarmen sinds de jaren zeventig volgestopt met uitkeringen en drugs. Het drugsbeleid is echt verschrikkelijk. Softdrugs bestaan niet meer, want het THC-gehalte in de wiet (de werkzame stof in hasj en wiet, red.) is gigantisch. Dat mag allemaal openlijk verkocht worden. En wie zitten dan in de coffeeshop: de onderklasse. Ik vind dat de dood in de pot.’