Door Martin Zuithof – Crista Vonkeman (50) heeft een indrukwekkende professionele en bestuurlijke loopbaan achter de rug. Ze begon in 1979 in het jongerenwerk in Drenthe en werd in de jaren tachtig coördinator van wijkvoorzieningen in Rotterdam. Van 1994 tot 2002 was ze wethouder in Rotterdam-Noord, eerst voor welzijn, onderwijs en samenleving, daarna milieu, ruimtelijke ordening en volkshuisvesting. In 2002 werd Vonkeman directeur van de Disck Groep, een welzijnsorganisatie in Rotterdam met zo’n 550 medewerkers.
Verdiwel
Sinds een jaar is Crista Vonkeman ook het gezicht van Verdiwel, de vereniging van directeuren van brede welzijnsinstellingen met zo’n 50 tot 1000 medewerkers. Een hele gewone vereniging, zegt ze. ‘We wisselen veel uit, nemen de eigen deskundigheid onder de loep, halen en brengen. Je bent als persoon directeur en hoe vul je dat in?’
Daarnaast wil de vereniging het werk inhoudelijk verdiepen met speciale projecten. ‘Bijvoorbeeld rondom vrijwilligerswerk. Een groep zoekt nu uit hoe je vrijwilligers, mantelzorgers, verenigingen en zelforganisaties methodisch kunt begeleiden. Buurtbemiddeling is ook een goed voorbeeld. Dat is door Verdiwel uit Amerika gehaald en doorontwikkeld. Iedereen die het over buurtbemiddeling heeft, weet ongeveer waar het over gaat. De methode is nu bekend en de resultaten zijn redelijk voorspelbaar.’
Sinds 2007 is ook een platform van directeuren van kleinere welzijnsorganisaties bij Verdiwel aangesloten. De meeste welzijnsinstellingen bestaan immers uit enkele tot zo’n vijftien medewerkers. ‘Het is voor kleine clubs ook belangrijk om kennis en ideeën uit te wisselen of strategische discussies te voeren. Moet de peuterspeelzaal in het buurthuis blijven of moet het naar de kinderopvang? Of is samenwerken met de kinderopvang ook goed? Het is belangrijk dat directeuren dit soort discussies samen voeren.’
Activiteitencentra
Vonkeman ontkent niet dat het profiel van het welzijnswerk de laatste decennia sterk is veranderd, om niet te zeggen verbleekt. Zo is er van de functie van het traditionele buurthuis niet veel meer over. Als voorziening is het sterk veranderd en andere instituten – zoals scholen en verzorgingscentra – hebben die rol deels overgenomen.
‘Buurthuizen zijn geen buurtcafés meer maar activiteitencentra geworden. Daar wordt nu meer gedaan, dan gezeten. Ontmoeten is prima, want openstaan voor iedereen betekent niet dat iedereen er ook komt. De vraag naar buurthuisruimte door bewonersgroepen, zelforganisaties en vrijwilligers is onveranderd groot. Er alleen maar binnenlopen om er te zitten, dat is heel erg op zijn retour. Mensen willen iets leren, iets doen, samen iets opzetten.’
Ook de welzijnsberoepen – sociaal-cultureel werk, maatschappelijk werk, opbouwwerk – zijn flink van gedaante veranderd. ‘Al die disciplines gebruiken methoden van elkaar en de oude beroepenstructuren handhaven kan daardoor niet. Ik ben ook voor breed opgeleide sociaal werkers, maar die moeten zich dan wel specialiseren. Sociaal werkers moeten niet alleen beschikken over algemene culturele en maatschappelijke vorming, maar nog veel meer over methodieken, instrumenten, praktijkgestuurde interventies.’
‘Als je het alleen hebt over het containerbegrip ‘social work’, dan lijkt het of het bijna geen ambachtelijk beroep meer is, en dat is jammer. Daarover zijn we in debat met de hogescholen. Waartoe leiden ze nu op? Een echte opleiding jongerenwerk bestaat al tijden niet meer. Als we iemand binnenkregen van wie we dachten dat hij of zij een goede jongerenwerker kon worden, dan moesten we die zelf scholen.’
Het welzijnswerk is vaak ook geen zelfstandige voorziening meer, schetst Vonkeman. ‘Het bestaat nu eerder uit professionele ondersteuningscapaciteit. Het is vaak geen compleet aanbod van nul tot tachtig meer, maar het levert vaardigheden, interventies en activiteiten. Wij zijn participatiewerkers bij uitstek, die je kunt inzetten in een verzorgingshuis, in een buurt, bij een huurderscommissie, in een Wmo-raad of bij de herstructurering van wijken. Welzijnswerkers komen steeds vaker binnen de muren van een school, een verzorgingshuis of werken vanuit een corporatiewoning.’
‘Het is dus veelzijdiger inzetbaar en dus ook voor sommigen minder herkenbaar. De opvang van verstandelijk gehandicapten was altijd in hele veilige plekken buiten het buurthuis. Onder meer door de Wmo zijn de organisaties van gehandicapten en buurthuizen en hun bezoekers veel meer ruimtes gaan delen. De vierkante meters worden steeds beter gebruikt, door slim te programmeren in de zorginstelling, op school of in het buurthuis.’
U kunt het hele artikel lezen in Zorg + Welzijn Magazine nummer 6, juni 2008