Toen Emisen Soijijigit, 37 jaar en van Turkse afkomst,
de cursus Transculturele Familiezorg Thuis volgde, ging er een wereld voor haar
open. ‘Ik kende alleen het consultatiebureau. Van thuiszorg had ik nog nooit
gehoord, laat staan dat je er spullen kon lenen. Ik volgde de cursus samen met
mijn zus, die in die tijd voor haar schoonmoeder zorgde. Ze was bedlegerig en
had doorligwonden. Mijn zus had geen flauw idee hoe ze die moest verschonen, ze
deed maar wat. Om haar te wassen sjorde ze haar onder de douche, ze wist niets
van tiltechnieken, een douchestoel, een anti-doorligmatras of een hoog-laagbed.
Ze kwam nauwelijks toe aan de zorg voor haar eigen gezin.’
Familieleden van allochtone ouderen die zorg nodig hebben staan vaak
onder zware druk. Veel ouderen verwachten dat hun kinderen voor hen zullen
zorgen, net zoals zij dat deden voor hun ouders. Bij migrantenfamilies zorgen
traditioneel de zonen met aangetrouwde dochters voor de ouders. Allochtonen
maken wel gebruik van de huisarts en ziekenhuizen, maar voorzieningen als de
thuiszorg kennen ze meestal niet. Het verzorgingshuis zien ze als een gevangenis
waar Nederlandse kinderen hun ouders in opbergen. Familieleden die wel enigszins
op de hoogte zijn van voorzieningen als de thuiszorg verkeren nogal eens in een
dilemma: zij willen veel doen voor hun ouders, maar stellen grenzen aan hun
inzet. Ze weigeren bijvoorbeeld hun baan op te geven en willen niet verhuizen
omwille van de zorg voor hun ouders. Tegelijkertijd beseffen ze dat ouders alle
zorg van hun kinderen verwachten en dat ze lijden onder de teleurstelling en de
angst over hoe het verder moet. Het alternatief om zowel mantelzorg als
professionele zorg in te schakelen is vaak lastig bespreekbaar, omdat de ouderen
dit al snel als weinig respectvol beschouwen.
Schuldgevoel
Het Rotterdamse verzorgingshuis Maasveld gaf daarom in 1993 Yolanda van
den Brink, wijkverpleegkundige en in die tijd bezig met de doctoraalstudie
verplegingswetenschappen, de opdracht iets op te zetten ter ondersteuning van de
Turkse mantelzorgers. Ze ontwikkelde de cursus Transculturele Familiezorg Thuis.
De cursus is tweeledig. Van den Brink: ‘De basiscursus van twaalf bijeenkomsten
geeft de familiezorgers informatie over de werking van het lichaam, gezonde
voeding, het toedienen van medicijnen. Ze oefenen in tillen en wassen. In de
vervolgcursus krijgen ze informatie over ziektebeelden. Zo gaan we uitgebreid in
op diabetes, een ziekte die bij allochtonen veel voorkomt. Cursisten leren alles
over de pancreas, zodat ze begrijpen waarom bepaalde medicijnen geslikt en een
dieet gevolgd moet worden. Dat kan overigens wel problemen opleveren, want
ouderen zijn niet gewend of gauw bereid te luisteren naar hun zorgende kinderen.
Tijdens de cursus leren zij bijtijds een diëtiste in te schakelen. Naar een
professional luisteren de ouderen eerder. De vrouwen bespreken er ook vaak hun
schuldgevoel als ze niet voor hun schoonouders willen of kunnen zorgen. Juist
voor hen is het belangrijk de ouderen te overtuigen van een combinatie van zorg:
zowel door hun kinderen als door de professionele thuiszorg.’
Inmiddels hebben in Rotterdam meer dan 540 mantelzorgers, zowel van Turkse
als Marokkaanse, Chinese, Kaapverdiaanse en andere buitenlandse afkomst beide
cursussen gevolgd. Vorig jaar heeft het Nederlands Instituut voor Zorg en
Welzijn de cursus gepubliceerd. Het instituut onderzoekt nu de mogelijkheid voor
landelijke verspreiding. In Rotterdam wordt de cursussen meestal gegeven vanuit
het Centrum voor Transculturele Zorg (CTZ), en sinds 2001 ook door de Thuiszorg
Rotterdam. Maar die geeft alleen de basiscursus. Van den Brink: ‘De thuiszorg
wil met deze cursus zoveel mogelijk nieuwe cliënten onder allochtonen werven.
Maar dat is nooit mijn eerste doelstelling geweest. Wil je de familiezorgers
echt ondersteunen, dan hoort die vervolgcursus erbij. Het hoofddoel is blijvende
ondersteuning en deskundigheidsbevordering van de familiezorgnetwerken, zodat
zij zelf kunnen bepalen welke kennis zij nodig hebben om de zorg thuis
verantwoord uit te kunnen voeren. Door vertrouwdheid op te bouwen met de
familiezorgers doen zij eerder een beroep op professionals als de nood aan de
man komt. Professionals kunnen deze ontwikkeling ondersteunen met hun
deskundigheden en met een attitude die overeenkomt met de wensen en behoeften
van deze netwerken en niet alleen met de belangen van zorgorganisaties.’
Generaties
Eline Dubbeldam, zorgteammanager bij Thuiszorg Rotterdam, vergelijkt de
cursus met andere voorlichtingsactiviteiten die de thuiszorg organiseert om meer
bekend te worden bij allochtonen. ‘Met deze cursus willen we in de eerste plaats
de mantelzorgers ondersteunen. Wij vinden het heel belangrijk dat zij de
thuiszorg kennen en weten wanneer zij die, maar ook andere voorzieningen, kunnen
inschakelen. Algemene en specifieke kennis over ziekte en gezondheid is goed en
werkt ondersteunend en preventief. Maar uit de praktijk blijkt dat het minstens
zo belangrijk is dat allochtone cliënten en hun mantelzorgers bij hun specifieke
ziekte professioneel begeleid worden. Daarbij kan de wijkverpleegkundige ook
overleggen met bijvoorbeeld de huisarts of specialist. Wij zien het niet als
onze taak om groepsgewijs voorlichting te geven over ziektebeelden. Dat soort
informatie geven we individueel aan familieleden als wij bij hen thuis
komen.’
Het is volgens Dubbeldam bovendien de vraag of de tweede en derde
generatie op dezelfde manier voor hun ouders blijven zorgen. ‘Van den Brink
richt zich op de eerste generatie allochtonen. Hun kinderen zijn nog wel bereid
om hun ouders te verzorgen. Maar die volledige toewijding zal afnemen.’
Volgens Van den Brink gaat die ontwikkeling echter niet zo snel.
‘Zolang de cursusgroepen zo goed bezet zijn, is er veel behoefte aan. En er
worden nog steeds veel huwelijken gesloten met partners uit het thuisland. Ik
zie bijvoorbeeld meisjes met een mavo-opleiding trouwen met een jongen van het
Turkse platteland. Als zijn moeder dan ziek wordt, komt het voor dat het in
Nederland opgegroeide meisje in Turkije voor haar gaat zorgen.’
Ook Soijijigit, die inmiddels zelf samen met een wijkverpleegkundige vanuit
het CTZ de cursus geeft, vindt het vreemd dat de thuiszorg alleen de basiscursus
aanbiedt. ‘In Nederland opgegroeide kinderen van migranten zullen steeds minder
alle zorg voor hun ouders op zich nemen. Ik verwacht dat ook niet van mijn
kinderen. Ik zou het niet eens willen. Maar de vrouwen die de vervolgcursus
volgen vinden hem geweldig. Die hoort er gewoon bij.’/Maria van
Rooijen