Je kunt geen gezonde hoofdstraten hebben als de
achterafstraten niet in orde zijn. Zo luidde een uitspraak van de voorzitter van
het Engelse grootwinkelbedrijf Marks and Spencer. Onder dit motto neemt het
bedrijf deel aan verschillende sociaal- maatschappelijke programma’s. Niet uit
filantropische overwegingen, maar zuiver geredeneerd vanuit het
bedrijfsbelang.
David Halley, Europees coördinator van het Britse ondernemersverband
‘Business in the Community’ (BITC) en voorzitter van het wereldwijde op sociaal
ondernemerschap gerichte Cecile Network, spreekt van enlightened self-interest
(verlicht eigenbelang). Werkelijk sociaal ondernemen komt pas tot stand als
bedrijven begrijpen en accepteren dat er bedrijfsbelangen bij zijn gediend, zo
stelt deze verkondiger van het sociaal betrokken ondernemen.
BITC is eigenlijk meer een beweging dan een instelling of organisatie.
Alleen al in Engeland hebben zevenhonderd organisaties zich aangesloten bij dit
platform, dat zich ten doel stelt ‘de samenleving te verbeteren door de
positieve inbreng van bedrijven in de maatschappij te bevorderen’. En de
aangesloten bedrijven zijn niet de kleinste. Tachtig procent van de bedrijven
die genoteerd staat in de Financial Times-top-100 behoort ertoe. Gezamenlijk
zijn het de werkgevers van twintig procent van de Britse beroepsbevolking.
Veelal zijn het multinationale ondernemingen. Op wereldschaal zijn de bij BITC
aangesloten bedrijven actief in tweehonderd landen en hebben zij een kleine
zestien miljoen werknemers in dienst.
BITC stel zich op als consultant en makelaar voor bedrijven die hun
sociaal-maatschappelijke verantwoordelijkheid willen nemen. De activiteiten die
BITC stimuleert zijn uiteenlopend van aard, variërend van mentorprojecten,
managementuitwisselingsprogramma’s met scholen en sociale instellingen en
matched giving (werknemers geven geld aan een goed doel, het bedrijf legt
daar hetzelfde bedrag bij) tot vrijwilligerswerk door werknemers (corporate
challenge).
‘Zo was er in maart een grote bijeenkomst van Unilever Faberge in Praag,’
vertelt Halley. Aan het eind van die bijeenkomst zijn 250 managers onder
begeleiding van de Tsjechische vrijwilligersorganisatie Hestia naar parken,
kerken en buurthuizen getrokken om de schade van de overstroming van de
afgelopen zomer te repareren. Ze hebben heel nuttig werk gedaan.’
Voordat Halley bij BITC terechtkwam, werkte hij 25 jaar lang bij IBM. Hij
werd tijdelijk uitgeleend aan het Action Resource Centre, de voorloper van BITC.
Daar raakte hij gefascineerd door het inzicht dat werknemers van met name
commerciële bedrijven heel goed ervaring op kunnen doen in sociale instellingen.
Ze kunnen er leren werken met uiteenlopende – en lang niet altijd even
gemakkelijke – mensen en leren werken in teams. ‘Ik wou dat ik die kennis had
gehad toen ik nog bij IBM werkte, dat zou mijn werk een stuk gemakkelijker
hebben gemaakt,’ zegt Halley.
Paradox
Bij initiatieven voor sociaal ondernemen in Nederland speelt dikwijls het
probleem dat bedrijven enthousiast van start gaan met vrijwilligerswerk door
werknemers of samenwerkingsprojecten met sociale instellingen, maar dat deze
initiatieven na enige tijd een sluimerend bestaan leiden. De
samenwerkingsverbanden hangen vaak op een of twee enthousiaste mensen. Dit
probleem speelde volgens Halley ook bij veel Engelse initiatieven. ‘Vaak wordt
verzuimd het sociaal ondernemen tot integraal onderdeel van het hele bedrijf te
maken. Het hangt er maar een beetje bij. De wil om sociaal betrokken te zijn
moet in eerste instantie gedragen worden door de top van het bedrijf. Zoveel
mogelijk directieleden moeten zich er persoonlijk bij betrokken voelen. Die
kunnen de medewerkers weer stimuleren deel te nemen aan programma’s en
projecten. En het is belangrijk dat bedrijven deel uit maken van een netwerk van
instanties zoals BITC of het Nederlandse Samenleving & Bedrijf, waar ze
ervaringen kunnen uitwisselen en ideeën kunnen opdoen. Sociaal ondernemen doe je
er niet even bij. Het moet deel uitmaken van het DNA van een bedrijf.’
Overigens is niet iedereen overtuigd van het nut van sociaal ondernemen
door het bedrijfsleven. Dat een bedrijf rekening houdt met zijn omgeving, in
milieutechnische of sociale zin, daar is natuurlijk niets tegen. Maar critici
van initiatieven als Business in the Community stellen vaak dat bedrijven zich
het best bezig kunnen houden met geld verdienen. Dat is op termijn immers de
beste garantie voor een sterke economie, voor werkgelegenheid. En
werkgelegenheid, zo luidt de redenering, is nog altijd het beste instrument
tegen armoede en sociale uitsluiting.
‘Die critici hebben groot gelijk in hun redenering,’ zegt Halley.
Natuurlijk zijn een sterke economie en een goede werkgelegenheidssituatie van
groot belang. Maar het een sluit het ander niet uit. Het is onze ervaring dat
bedrijven niet in de gemeenschap investeren omdat ze zich daartoe verplicht
voelen, maar omdat ze de voordelen ervan inzien. Zoals motiveren van het
personeel en het bevorderen van morele betrokkenheid bij het bedrijf. Mensen
werken immers graag voor een bedrijf waar ze trots op kunnen zijn.
Uitwisselingsprogramma’s met sociale instellingen zorgen ervoor dat medewerkers
van bedrijven managementvaardigheden kunnen ontwikkelen ten aanzien van zeer
verschillende doelgroepen en met uiteenlopende mensen in teams leren werken.
Natuurlijk is het ook belangrijk voor het imago en de reputatie van het bedrijf.
En deelname aan sociale programma’s en projecten verschaft bedrijven vaak een
directe ingang en invloed in het lokale bestuur. Maar paradoxaal genoeg horen we
steeds vaker van bedrijven waar we al deze voordelen van sociaal ondernemen
komen uitleggen: ‘Al die bedrijfsvoordelen zien we wel en daar zijn we het ook
helemaal mee eens, maar we willen gewoon sociaal-maatschappelijk ondernemen
omdat we geloven dat we die verantwoordelijkheid als bedrijf horen te nemen!”’
Tegenwind
Feit is wel dat de sterke groei van Business in the Community heeft
plaatsgevonden in een periode van zeer sterke economische groei. Bedrijven
konden zich in de afgelopen jaren wat permitteren. Lease-auto’s voor de
medewerkers, mobiele telefoons op rekening van de baas en hier en daar wat
sociale projecten, het kon allemaal. Maar de economie is zwaar op zijn retour en
gaat zelfs richting een recessie. De lease-autobranche krijgt zware klappen en
het mobieltje van de baas is niet langer een vanzelfsprekendheid. Het is maar de
vraag of bedrijven in tijden van economische tegenwind bereid zullen zijn de
sociale programma’s voort te zetten. Halley: ‘Het zou niet realistisch zijn
ervan uit te gaan dat in economisch moeilijke tijden de budgetten voor
gemeenschapsactiviteiten bij bedrijven niet onderhevig zijn aan dezelfde
financiële druk als de andere budgetten in een bedrijf. Als overal op wordt
bezuinigd, zal er geen uitzondering worden gemaakt voor de sociale programma’s.
Maar bedrijven die de voordelen van langdurige partnerschappen met de lokale
samenleving hebben ervaren zijn dan geneigd om de accenten van hun sociale
inspanningen te verleggen. Ze doen bijvoorbeeld minder donaties en financiële
sponsoring, maar zetten vrijwilligerswerk voort of breiden deze uit. Denk aan
overdracht van specialistische kennis, zoals in mentorprojecten. Het schrappen
van een maatschappelijk programma is niet echt bevorderlijk voor het imago van
een bedrijf.’
Lang niet alle sociale instellingen staan te wachten op twintig managers
met schilderskwast. ‘Geef ons liever het geld voor een professionele schilder,’
roept menige instantie. Toch meent Halley dat het niet verstandig is de hulp van
het bedrijfsleven te weigeren. ‘Het kan de basis zijn van een langdurige relatie
en andere vormen van ondersteuning. Momenteel zijn bedrijven niet al te happig
op het geven van geld. Maar als de economie weer aantrekt is het goed om stevige
banden met bedrijven te hebben.’/Eric de Kluis