Wat drijft hulpverleners ertoe hun cliënten te
mishandelen of zelfs te doden? Begin jaren negentig wordt Nederland opgeschrikt
door het verhaal van verpleegkundige Martha U. Tijdens het opzienbarende proces
blijkt dat zij ‘uit naastenliefde’ minstens vier bejaarden met de insulinespuit
heeft vermoord. Na de veroordeling wordt er vooral met ongeloof gereageerd:
Martha U. kan dit niet hebben gedaan. Deze reacties zijn niet vreemd, want
iedereen is dol op haar. Martha wil altijd wel haar diensten omruilen, al voelt
ze zich nog zo beroerd. Ziek melden doet ze niet en ze werkt vaak over om nog
even haar collega’s te helpen.
Toch kun je bij zo’n betrokken hulpverlener eerder ontspoord gedrag
verwachten, meent Paula Lampe. Deze oud-verpleegkundige onderzocht verschillende
ontsporingen en moordzaken in de hulpverlening en kwam tot de conclusie dat veel
van deze zaken overeenkomsten hebben. Ook in de zaak van Lucy de B. herkent ze
dit. De Haagse verpleegkundige Lucy de B. wordt beschuldigd van dertien moorden
en vijf pogingen tot moord tussen 1997 en september 2001 in vier Haagse
ziekenhuizen.
Misbruik
Lampe noemt mensen als Martha ‘hunkerende hulpverleners’ die ontsporen. Zij
lijden aan een reeks van symptomen die zij tezamen het Moeder Theresasyndroom
noemt, genoemd naar de vrouw die het toonbeeld van zelfopoffering was. De meeste
daders in de zaken die Lampe onderzocht, bleken een obsessieve manier van helpen
te hebben. In haar boek ‘Het Moeder Theresasyndroom. Het persoonlijke motief in
de hulpverlening’ zet ze de hunkerende hulpverlener (Hedda Hunker) tegenover de
nuchtere hulpverlener, die in staat is om afstand te houden en zijn eigen
grenzen aan te geven. Types als Hedda kunnen geen professionele afstand
houden.
Een ontspoorde hulpverlener als Martha heeft volgens Lampe vaak een
problematische jeugd gehad. ‘Macht en onmacht liggen in elkaars verlengde. Waar
iemand zich in zijn privé-leven onmachtig voelt, geniet hij van de macht op het
werk. De hunkerende hulpverlener heeft zelf zoveel troost gemist, dat hij niet
kan ophouden anderen te troosten. Zijn eigen behoeftigheid herkent hij in zijn
patiënt en dat kan tot ontsporingen leiden. Veel patiënten hunkeren naar
aandacht. Bij hen hoef je maar een arm om de schouder te slaan en er komt veel
los. Als je zelf dingen gaat vertellen, wordt de band onnatuurlijk en verdwijnt
de afstand. Bovendien ontsnapt agressie eerder.’
Volgens Lampe zit de hulpverlening vol verleidingen. Verleidingen om de
held te zijn of degene die de touwtjes in handen heeft. Helpen om jezelf beter
te voelen. Daarom heeft dit werk volgens haar een aantrekkingskracht op mensen
met een laag gevoel voor eigenwaarde. ‘In hulp bieden zit altijd een vorm van
egoïsme, maar de brandstof van deze hunkerende hulpverleners is angst en woede.
Alleen iemand redden, geeft ze een beter gevoel. Je ziet vaak dat deze mensen
geen privé-leven hebben, ze leven voor hun werk. Vandaar dat ze hier ook alles
uit proberen te halen. Voldoening, goede gesprekken, waardering. Ze kunnen het
ook niet loslaten. Als een patiënt overlijdt, is dat vaak een falen van hen
zelf. En als een patiënt niet luistert, wordt er vaak woedend gereageerd. Alles
moet obsessief geordend lopen, anders raken ze de controle kwijt.’
Toen Lampe navraag deed in verschillende hulpverleningsinstanties, bleek
dat iedereen wel een collega kent die deze symptomen heeft. Iemand die veel
gedrevener lijkt dan anderen en tegelijkertijd een onderdrukte woede in zich
heeft. ‘De macht waar ze naar op zoek zijn is enorm tegenstrijdig met de
hiërarchie in de zorg. Als verpleegkundigen zich laten commanderen door artsen
is dat funest voor hun ego. De vernedering haalt deze verpleegkundigen uit
evenwicht. Zij zullen hun macht dan via de omgang met patiënten halen. Er kan
iets knappen als ze zich niet erkend voelen of kritiek krijgen.’ Al deze zaken
hoeven niet uit de hand te lopen, benadrukt de oud-verpleegkundige, maar het kan
een keer goed fout gaan als niemand de signalen opmerkt. Zij zitten psychisch
niet sterk in elkaar en als de werkdruk stijgt of ze thuis problemen hebben
neemt de kans toe dat ze over de schreef kunnen gaan. ‘Het is een feit dat
mishandelingen in de hulpverlening regelmatig voorkomen. Het is ook een moeilijk
vak waar mensen uitgedaagd worden. Je hebt constant met emoties te maken: van
jezelf, de patiënt en de familie. Vaak kun je dit hebben. Maar als jezelf van
slag bent, trek je dit niet.’
Etiket
Hoe herken je een hunkerende hulpverlener? Lampe: ‘Een eigenschap die je
meteen bij deze mensen ziet, is overdrijving. Met naastenliefde heeft hunkerend
hulpverlenen weinig te maken, meer met een ongezonde opoffering. Door werkdruk
wordt vaak misbruik gemaakt van deze mensen. Iemand die altijd wel wil invallen
voor een ander, of probleemloos overwerkt, is bij personeelskrapte erg
gemakkelijk. Maar o zo gevaarlijk.’
Lampe noemt praten één van de belangrijkste oplossingen. Een leidinggevende
moet volgens haar duidelijk maken dat praten over problemen of moeilijke
situaties noodzakelijk is. Ook moet het personeel onderling op elkaar letten en
‘klikken’ als dat nodig is. Daarnaast moet het normaal worden dat er over
gevoelens wordt gesproken. Ook moeten er strikte regels zijn over contact met
patiënten: hoe ver kun je gaan? Tijdens de opleiding kun je beginnen met het
bespreekbaar maken van de gevaren en verleidingen van de zorg. Dat iedereen ook
vanuit de juiste motieven dit werk gaat doen.’
Lampe is niet de enige die zich bezighoudt met ontsporingen in de
hulpverlening. Carien de Ridder noemt het compassiemoeheid en startte onlangs
workshops om afstomping te voorkomen. Ageeth Ouwehand, hoofd van de afdeling
psychiatrie in het Leids Universitair Medisch Centrum, verzorgt onderwijs voor
verpleegkundigen met als thema te grote betrokkenheid van de hulpverlener bij de
hulpvrager. Dit kan volgens haar ook problemen veroorzaken. Toch is ze het niet
helemaal met Lampe eens. ‘Mijn grootste bezwaar is dat Lampe nogal stellig een
aantal oorzaken voor gedrag noemt en het ook vrij gemakkelijk van een etiket
voorziet. Zo beschrijft Lampe dat mensen die vroeger nooit getroost zijn, juist
anderen willen troosten. Het klinkt als een redelijke verklaring, maar het wordt
niet onderbouwd door bijvoorbeeld onderzoeksgegevens of theorieën vanuit de
psychiatrie. In haar boek gaat het vooral om de excessen en extreme voorbeelden
en dat is geen goede afspiegeling van de realiteit. Een mens – dus ook een
verpleegkundige – is in staat moorden te plegen. Maar je moet niet vergeten dat
het in deze situaties zeer vermoedelijk gaat om mensen met een ernstige
persoonlijkheidsstoornis. Die kom je overal in het leven tegen. Verpleegkundigen
hebben alleen makkelijker toegang tot medicijnen en kunnen dus veel schade
aanrichten.’
Ouwehand ziet een gevaar in hoe de media inspeelt op een zaak als Lucy de
B. Hierdoor kan volgens haar de indruk worden gewekt dat in iedere
verpleegkundige een seriemoordenaar schuilt. ‘Dat is echt onzin!’
Net als Lampe vindt Ouwehand dat de leidinggevende een grote rol heeft in
het voorkomen van escalaties. ‘Die moet dit soort zaken signaleren en erover
blijven praten. Het signaleren van een overmatige sympathie is ook aanleiding om
iets mee te doen.. Maar ook als iemand veel overwerkt en vrijwel geen pauzes
neemt, valt dat op. Waarom draait iemand bijvoorbeeld alleen maar nachtdiensten?
Er zijn afdelingen waar de cultuur heerst van: wat je ook doet aan
patiëntenzorg, het kan altijd meer en beter. Als een leidinggevende dit
stimuleert, beloont hij zijn mensen in negatieve zin. ‘Het probleem van de
hulpverlening is dat je bepaalde eigenschappen moet hebben om dit werk te doen.
Je moet geïnteresseerd zijn in mensen, kunnen invoelen. Maar dan begeef je je op
glad ijs. Juist de eigenschappen die je nodig hebt om een goede hulpverlener te
zijn, kunnen je valkuilen worden.’/Ester Mijnheer