Dat leidt uiteraard en terecht tot de vraag wie het beste wat kan doen. Deze wie-doet-wat-waarom-wanneer-vraag is op alle beleidsterreinen interessant. Met de komst van de Wmo is de lokale verantwoordelijkheid flink toegenomen. Dat de groei in verantwoordelijkheden niet altijd synchroon loopt met een groei van het besteedbare budget staat los van het feit dat het een grote uitdaging is voor de gemeente om lokaal met oplossingen te komen.
Dat laat onverlet dat op het gebied van zorg en welzijn de vraag is welke rol de provincies spelen. In Den Haag wordt veel gesproken over bijvoorbeeld wachtlijsten in de (jeugd)zorg, de verminderde sociale cohesie in buurten en de hoge aantallen voortijdig schoolverlaters. Zij die in de praktijk met die problemen te maken hebben, zitten twee bestuursniveaus lager; de gemeente.
De verbindende kracht van de provincie heeft juist op het sociale vlak een belangrijke functie. Limburg is anders dan Friesland. Maar binnen Limburg en binnen Friesland lopen bijvoorbeeld scholen, zorginstellingen én gemeenten tegen dezelfde problemen aan. Door samenwerking te stimuleren kan een provincie zorgen dat niet iedereen het wiel opnieuw uitvindt en dat zo het overheidsgeld juist effectiever wordt besteed.
In de afgelopen jaren is de discussie over het bestaansrecht van de provincie in een stroomversnelling gekomen. Eén van de aanleidingen zijn de opkomstcijfers bij provinciale statenverkiezingen.
• 1966 – 94,6 %
• 1970 – 68,9 %
• 1974 – 75,1 %
• 1978 – 79,6 %
• 1982 – 68,4 %
• 1987 – 66,3 %
• 1991 – 52,3 %
• 1995 – 50,2 %
• 1999 – 45,6 %
• 2003 – 47,6 %
• 2007 – 46,3 %
Sinds het afschaffen van de opkomstplicht na 1966 zijn die cijfers in een vrije val geraakt die zich nu lijkt te stabiliseren. In de jaren 90 zakte het percentage onder de psychologisch belangrijke grens van 50%. Dat leidde destijds tot een scherpe discussie over het bestaansrecht en de taken van de provincie. Nieuwe partijen hebben het zelfs over afschaffen (Verdonk) of het samenvoegen (Wilders).
Voor een discussie over het bestaansrecht wil ik mij beperken tot het sociale vlak. In Drenthe loopt men hierin voorop. Door de commissie Lodders, en in Drenthe de commissie Van der Tuuk, is deze discussie uitgewerkt. In Drenthe komt men tot de conclusie dat er op het sociale terrein weinig tot geen kerntaken zijn en dat de primaire verantwoordelijkheid bij de gemeenten ligt. Ik juich de kerntakendiscussie toe, maar waarschuw op het sociale terrein voor het doorschieten in het gevoel van de provincies daarin niets te kunnen betekenen. Daarnaast is het zaak de wereld te laten weten wat de provincie dan precies voor goeds doet, om zo weer richting een opkomst van boven de 50% kruipen.
Bart Looman (1980) is socioloog en adviseur bij STAMM CMO Drenthe. Hij is betrokken bij projecten op de thema’s ‘Opgroeien’ en ‘Mantelzorg en vrijwillige inzet’ en maakt zich sterk voor harde resultaten in de zachte sector.