Het verhaal dat z’n oma eens vertelde spreekt nog steeds tot de verbeelding. Over haar zoon, Brussees vader, die geboren werd terwijl zijzelf geen cent te makken had. Niet eens voor babykleertjes. Over de man van de bijstand die bij haar thuis kwam controleren, die alle kasten opentrok. ‘Hier ligt nog een lap stof’, had hij gezegd. ‘Daar kun je nog wel wat van maken.’
De vernedering, de ongelijkwaardigheid, het verhaal over zijn vader en oma heeft Brussee altijd aangegrepen. ‘Het is ongetwijfeld een van de redenen waarom ik me zo betrokken voel bij kansarmen. Het is zo mensonwaardig om degenen die in nood zijn ook nog een trap na te geven.’ Hij ziet het nog steeds bij zijn vader, die blind is en daarom vaak als een klein kind wordt behandeld. Wederom vernederend. ‘Ik heb er moeite mee als mensen als minderwaardig worden beschouwd.’
Brussee is diaken in de St. Nicolaaskerk in Amsterdam, gelegen tegenover het Centraal Station en dicht bij de buurt waar vooral dak- en thuislozen en verslaafden rondhangen. Hij ziet ze dan ook regelmatig aankloppen voor hulp. De ene keer is er koffie, een luisterend oor, de andere keer wat eten. Een enkele keer geeft hij wat geld. ‘Dat kun je niet altijd doen’, vertelt hij. ‘Maar een kop koffie geeft ook al het gevoel dat je iemand niet afstoot.’
Lees verder in Zorg + Welzijn Magazine nummer 5, mei 2010.