Binnenkort sturen de staatssecretarissen Vliegenthart
van VWS en Kalsbeek van Justitie de concept Wet op de jeugdzorg en de Memorie
van toelichting naar de Tweede Kamer. De wet regelt de aanspraak op, de toegang
tot en de bekostiging van de jeugdzorg. Nieuw is het recht op jeugdzorg. In elke
provincie moet een Bureau Jeugdzorg zijn. Als die heeft vastgesteld –
geïndiceerd – dat een kind hulp nodig heeft, dan moet die binnen zeven weken
geleverd worden. Zo niet, dan kan de cliënt de provincie, die de bureaus en de
jeugdhulpverleningsinstellingen financiert, voor de rechter dagen. Voor Dorien
Baerends, directeur van het Bureau Jeugdzorg Utrecht, lid van het bestuur van
Vedivo en van het adviescollege Jeugdhulpverlening van de VOG en één van de
oprichters van het kersverse Platform Bureau Jeugdzorg, is de concept wet een
teleurstelling. ‘De wet stoelt op vijf mooie idealen. Men wil klantgericht zijn,
een goede aansluiting van jeugdzorg op het lokale veld, integratie van de drie
sectoren, marktwerking, èn eerlijke selectie. Al die idealen moeten elkaar in
evenwicht houden. Daar is men niet in geslaagd. De wet rammelt en heeft een
aantal essentiële zaken niet uitgewerkt. Die moeten dan nog geregeld worden in
Algemene Maatregelen van Bestuur, maar daarmee blijft de wet te
vrijblijvend.’
Bijvoorbeeld?‘De conceptwet noemt
zorgtoewijzing niet expliciet als een functie van het Bureau Jeugdzorg. Nu lijkt
het dat de cliënt na de indicatie zelf maar moet zorgen dat hij de hulp ook
krijgt. Wij hebben de zorgtoewijzing goed geregeld. Nadat we geïndiceerd hebben
wat voor hulp nodig is kijken we welke instantie die het beste kan leveren. Zo
mogelijk kiezen we niet de instelling die toevallig nog plaatsen over heeft,
maar diegene met de beste oplossing. Sinds wij de zorgtoewijzing doen, hebben we
combinaties van hulp kunnen regelen die we vroeger niet voor elkaar kregen.
Cliënten die bij ons komen, krijgen dat alleen nooit voor elkaar. Als je niet in
de wet vastlegt dat de toewijzing van zorg een taak is van het bureau denkt men
al snel dat het bureau dat ook niet meer hoeft te doen. Zo raak je een
sturingsmechanisme kwijt en ben je klantonvriendelijk. Hetzelfde geldt voor de
onduidelijkheid over de omvang van de licht ambulante hulp door het Bureau
Jeugdzorg. De wet zegt daar niets over, noemt geen aantallen contacten en
budgetten. De licht ambulante hulp lijkt uit het bureau te zijn verdwenen. Zo
dreigt het Bureau Jeugdzorg beperkt te worden tot een indicatieorgaan, dat
bepaalt of iemand aanspraak kan maken op zorg. Terwijl in de praktijk maar 20%
van onze cliënten geïndiceerd wordt voor gespecialiseerde hulp. 80% helpen wij
zelf met tussen de vijf en vijftien contacten. Daarmee ben je laagdrempelig en
klantvriendelijk. Bovendien voorkom je zo de druk op de gespecialiseerde, dure
voorzieningen. Als je VWS deze cijfers voorhoudt, blijkt men die niet te kennen!
Men kent de praktijk niet! Dat vind ik heel ernstig.’
De bedoeling lijkt te zijn de licht ambulante hulp door te
sluizen naar het lokale veld.‘Maar dat is niet deskundig
genoeg problemen die wij hier krijgen op te lossen. Wij krijgen bijvoorbeeld een
kind van een Spaanse moeder en Nederlandse vader. Het heeft problemen, maar gaat
het om een gehoorstoornis, een ontwikkelingsstoornis of wordt het mishandeld?
Daar moet met deskundigheid vanuit de ggz en de kinderbescherming naar gekeken
worden. Dan blijkt het misschien alleen om een taalprobleem te gaan. Ik moet er
niet aan denken dat het kind wordt mishandeld en de buurtwerker denkt dat het
probleem opgelost is met een taalcursusje.’
Als een Bureau Jeugdzorg zelf hulp verleent, komt de
onafhankelijkheid in gevaar. De wet wil juist indicatiestelling en aanbod van
elkaar scheiden.‘Dat is wel een mooie gedachte, maar
klantvriendelijkheid mag niet verdwijnen. Een klant die wij met tien gesprekken
kunnen helpen is tevreden. Moeten we hem na enkele contacten doorverwijzen naar
een instantie waar hij opnieuw zijn verhaal moet vertellen, dan belast je de
klant onnodig en is het veel duurder. Pas als er gespecialiseerde hulp nodig is,
bijvoorbeeld families first, dan verwijs je door naar de aanbieders. Dat is voor
de klant ook niet vreemd.’
In tegenstelling tot de Wet op de jeugdhulpverlening voorziet
deze wet in een recht op jeugdzorg. Een verbetering?‘In het
verleden kende bijvoorbeeld de gezinsvoogdij schrijnende gevallen van kinderen
die niet geplaatst konden worden omdat ze niet in de groep pasten. De
gezinsvoogdij heeft wel kort gedingen gevoerd, bijvoorbeeld om te voorkomen dat
een meisje in een politiecel moest verblijven in plaats van in een gesloten
inrichting, maar die verloor ze. Je kon dat recht niet afdwingen. In die zin ben
ik heel blij met dat recht. De vraag is of je dat recht kunt verzilveren. In de
wet staat niets over een opnameplicht.’
De wet zegt: als het indicatiebesluit is genomen moet de hulp
geboden worden.‘Ja, maar de wet maakt niet duidelijk hoe dat
veld van de aanbieders eruit moet zien. Ze zegt alleen dat de provincie elke
vier jaar met een beleidsplan moet komen. De instellingsgebonden financiering
blijft vooralsnog in stand. De hoogte van het budget is gebaseerd op de uitgaven
van het jaar daarvoor. Maar dat vind ik niet flexibel en zeker niet
vraaggestuurd. Als ik morgen een zaak heb die we vier jaar geleden niet hadden
voorzien, dan wil ik er toch overmorgen een oplossing voor hebben! Onduidelijk
is in hoeverre dat budget kan groeien of krimpen. Deze hele operatie is ooit in
gang gezet met de eerste nota ’Plaats maken’ van voormalig staatssecretaris
Elske ter Veld. Maar deze concept wet geeft mij geen vertrouwen dat er ook
werkelijk meer plaatsen komen en dat dat recht verzilverd kan worden. Terwijl er
een enorm gebrek aan plaatsen is. Bijvoorbeeld in Utrecht, waar wij toch goed
samenwerken met de aanbieders, heeft maar de helft van de kinderen binnen twee
maanden de plek gekregen die nodig was. Sommigen moeten twee jaar wachten.
Andere kinderen veranderen vijf keer van leefomgeving. Mijn maag draait daarbij
om.’
Ooit was het de bedoeling om één financieringsstelsel voor de
gehele jeugdzorg te krijgen. De conceptwet handhaaft de gescheiden
financieringsstromen van VWS (AWBZ), justitie en provincie. Een gemiste
kans?‘Eén financieringsstelsel vergemakkelijkt samenwerking,
waardoor kinderen sneller op de goede plek komen. Nu zit een kind in een
instelling voor jeugdhulpverlening omdat in de lvg-sector (licht verstandelijk
gehandicapten, red. ) geen plaats is. Met één financieringsstelsel kun je
makkelijker schuiven. Maar het is natuurlijk ook een kwestie van voldoende
budget. Zo stonden bijvoorbeeld een half jaar geleden vijfhonderd kinderen op de
wachtlijst voor licht ambulante hulp. De gemiddelde wachttijd bedroeg veertig
weken. Toen we 3,3 miljoen extra kregen hebben we dertig nieuwe mensen
aangesteld. Nu is de wachttijd veertien weken.’
De wet moet in 2003 in werking treden. Lukt
dat?‘Nee. In enkele provincies moeten de Bureaus Jeugdzorg nog
helemaal opgetuigd worden. Maar de inrichting daarvan is een peulenschilletje in
vergelijking met de noodzakelijke veranderingen in het aanbod. Flexibiliteit in
het aanbod en het denken in modules verkeren nog in het beginstadium. De wet
weidt daar niet over uit. Wat dat betreft zou dit het eerste deel van de wet
moeten zijn. In een tweede deel zouden al die andere zaken geregeld moeten
worden. Als dat niet gebeurt is er niets bereikt. Voor kinderen met problemen is
dat erg, maar ook voor de werkers. Zij hebben een hoop bureaucratie geslikt in
de verwachting dat er meer plaatsen komen. Als dat niet lukt, is alles voor
niets geweest.’/Maria van Rooijen