Directeur Rob Kievitsbosch zegt zich thuis te voelen
op plekken met een hek er omheen, zoals Het Poortje. Het gebouw achter een
gracht en hoge hekken staat er met haar witte bakstenen en kozijnen in helder
blauw en rood bijna vrolijk bij. Er is plaats voor 92 gedetineerden in de
leeftijd van 12 tot 24 jaar. Een deel van hen heeft ernstige geweldsmisdrijven
als moord en verkrachting op de kerfstok. Er zijn zowel groepen voor behandeling
als voor bewaring. Op luchtplaats kunnen de bewoners terecht voor een spelletje
volley- of basketbal en in de woonkamer staan een voetbalspel, een tennistafel
en een biljart. De bewoners mogen op hun kamers geen tv’s of walkmans hebben,
want dat zou niet stroken met de groepsgerichte methodiek. ‘Alle facetten van
het leven kom je hier in versterkte vorm tegen. Maar de omheining om het gebouw
wordt echter niet goed gebruikt, want hulpverleningsinstellingen zoeken de
jongere nauwelijks op. Het hek staat er dus om de jongeren binnen te houden en
niet om de maatschappij buiten te houden.’
Volgens u is de resocialisatie voor volwassen gedetineerden
beter geregeld dan voor jeugdigen. Waarom is dat niet
andersom?
‘Het is raar, want jeugdigen kun je gemakkelijker nog iets leren. Daarom
zou je ook verwachten dat de samenleving meer wil investeren in jeugdigen dan in
volwassenen. De aansluiting tussen Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s) en de
vervolginstellingen deugt niet. Als een jeugdige in de jeugdhulpverlening zit en
het gaat goed fout, komt hij in een JJI. Daar zit hij een tijdje achter een hek
of een muur. Hij verdwijnt uit beeld voor iedereen die zich tot die tijd met hem
bezig hield. En wij hebben vaak helemaal geen informatie van instellingen waar
hij eerder geweest is. Als hij hier weer uit komt en naar een vervolgvoorziening
moet, is er in de tussentijd vaak geen contact geweest. Ook niet met de voogden.
Dat betekent dus dat wij hier vanuit een volstrekte geslotenheid met zo’n
jeugdige bezig zijn. Buiten de poort houdt dat weer op en staat hij weer
volstrekt alleen. Als zo’n jongen hier klaar is, krijgt hij kaartjes voor de
trein en de treintaxi en moet hij zichzelf maar zien te redden. De kans is groot
dat we hem hier weer terug zien. Dat is natuurlijk ontzettend slecht. Onlangs
hebben de jeugdigen ook gezegd dat de natrajecten niet deugen. Voor jongeren uit
de regio valt er nog wel iets regelen, maar dat geldt niet voor jongens uit
Amsterdam. Dat moet iemand daar doen. Voorlopig zitten we nog met de historisch
gegroeide situatie dat er veel te weinig inrichtingen in het westen staan,
terwijl daar de behoefte het grootst is.’
Hoe is de aansluiting van deze gesloten inrichting op open
inrichtingen?’Als een jongere die is veroordeeld tot plaatsing in een
jeugdinrichting (PIJ) hier min of meer is uitbehandeld, kan hij naar de tweede
fase. Dat is een open setting waar hij buiten het terrein naar school of werk
kan. Eindfaseplaatsen zijn nu in ontwikkeling. Dan gaat de jongere terug naar
zijn regio en krijgt daar nog een tijd intensieve begeleiding. Die drie fases
zouden samen één traject moeten vormen en qua tijd en doelstellingen met elkaar
verbonden moeten zijn. Als een jeugdige in de gesloten fase voor metselaar
leert, moet het niet zo zijn dat dat in de volgende inrichting niet kan en dat
men daar zegt: ‘Nou, lassen is ook wel leuk’. Die trajectgedachte tussen
inrichtingen is redelijk nieuw. Wat je tot nu toe ziet is dat inrichtingen het
hele traject willen vormgeven, maar als een jeugdige te lang op één plek zit
leert hij niets nieuws meer en gaat hij hospitaliseren. In deze sector is tot nu
toe veel te weinig vanuit de vraag van de jeugdigen geredeneerd.’
Hoe is jullie samenwerking met de jeugdhulpverlening in
Groningen momenteel?‘Tot op heden zijn daar nog onvoldoende
afspraken mee te maken omdat ze veel te druk bezig zijn met het optuigen van de
Bureaus Jeugdzorg. Ik zeg: er staat hier een hek omheen om jeugdigen binnen te
houden, maar niet om de samenleving buiten te houden. De jeugdzorg moet hier
wezen. Niet pas als jeugdigen hier vertrekken, want dan ben je te laat. Als ze
hier komen, zijn er vaak al ik weet niet hoeveel diagnoses gesteld en is er al
van alles met hen of hun gezin geprobeerd. Daar weten wij dan niks van. Bij
Justitie hebben we een aanvraag ingediend voor een project om dat allemaal beter
op elkaar af te stemmen. Die aanvraag is afgewezen met het argument dat de
jeugdzorg en de jeugdreclassering daar al lang geld voor krijgen. Het aardige is
nu dat Reclassering Groningen, Jeugdzorg Drenthe en Jeugdzorg Friesland er toch
mee aan de slag willen. Dan hoop ik dat Jeugdzorg Groningen ook mee gaat
doen.’
De nieuwe Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen is door de
Tweede en moet nog door de Eerste Kamer. Welke mogelijkheden biedt die wet om
natrajecten te verbeteren?‘Nieuw is dat die wet de
mogelijkheid van scholings- en trainingsprogramma’s introduceert, die te
vergelijken zijn met de penitentiaire programma’s in het volwassenen strafrecht.
Dat betekent dat jeugdigen al vanaf 1 januari 2001 een deel van de straftijd in
deze programma’s buiten de muren van de strafinrichting kunnen doorbrengen op
een normale school of in normale baan. Tot nu toe bestond alleen de mogelijkheid
van verlof. Daar kun je best iets creatiefs mee doen, maar de mogelijkheden zijn
beperkt. In die nieuwe situatie kun je een jongen uit Leeuwarden in Leeuwarden
naar school laten gaan en je regelt wat hij verder overdag en ‘s avonds doet. En
wij houden daar oog op via een uitvoeringsorganisatie. Dat kan de
jeugdhulpverlening zijn.’
Stel: een jongen van zestien verkracht en vermoordt een meisje
en belandt in Het Poortje. Hoe ziet het ideale traject ervolgens u voor die
gedetineerde uit?‘Voor de zitting, tijdens het onderzoek, zit
die jongen hoe dan ook in de gesloten fase. Het is ondenkbaar dat dat verandert.
In deze fase wordt er gedegen onderzoek gedaan naar de problematiek van deze
jeugdige en die van zijn omgeving. Bovendien worden er dan al afspraken gemaakt
over wat wij hier gaan doen en wat het netwerk buiten gaat doen. Die afspraken
komen in het begeleidingsplan, dat ook recht moet doen aan de wensen van die
jongen zelf. School, arbeidstoeleiding en werk moeten er een prominente plek in
hebben en er staat duidelijk in om welke school of welk bedrijf het gaat,
inclusief de namen van docenten en werkgevers of begeleiders.
De ouders moeten geholpen worden, bijvoorbeeld met
opvoedingsondersteuning. Wat de jongen in de gesloten fase aanleert is eindig,
want het komt toch neer op een vogel fluiten leren in een kooitje. Zodra hij de
vrijheid aankan, moet hij naar een open setting. Zo dicht mogelijk bij het huis
waar hij woonde. Dat kan in een leefgroep in de jeugdhulpverlening zijn,
misschien ook bij zijn ouders met een heel strikte begeleiding. Enerzijds moet
de jeugdige voldoende sociale vaardigheden ontwikkelen, maar die omgeving moet
ook geschikt gemaakt worden om die jeugdige er in terug te plaatsen. In de
discussie over zedendelinquenten wordt gezegd dat die veel langer in beeld
moeten blijven. Dat geldt voor een grotere groep. Zeker voor jeugdigen. Hoe lang
onder meer afhankelijk van het delict. En zwakbegaafden en andere kwetsbare
groepen hebben misschien blijvende zorg nodig.’/Kees Neefjes