De opvolger van de Sociaal Pedagogische Diensten staat voor een zware klus. In 2006 moet de omslag naar MEE, met een nieuwe taakstelling, voltooid zijn. De vernieuwde organisatie wil zich profileren als laagdrempelige organisatie die al haar cliënten ondersteunt. Niet meer alleen lichamelijk en verstandelijk gehandicapten, maar ook mensen met andere handicaps. Voorts staat de organisatie zich voor dat ze onafhankelijk zal zijn. Annemarie Juli, directeur van de overkoepelende organisatie MEE Nederland, de opvolger van Somma: ‘Die rol verdraagt zich niet met die van zorgaanbieder. Daarom gaan wij geen geïndiceerde zorg meer bieden. Therapeutische en curatieve behandelingen en langdurige intensieve interventies worden overgeheveld naar zorgaanbieders. Omgekeerd is het de bedoeling dat cliëntondersteunende taken van zorgaanbieders overgaan naar ons. Wij zijn er voor informatie en advies, vraagverduidelijking, trajectbegeleiding en kortdurende ondersteuning. In feite ondersteunen wij cliënten op alle maatschappelijke terreinen en in alle fasen van het leven.’
MEE moet uitdrukking geven aan de nieuwe taakstelling van de voormalige SPD. Het staat voor meedenken, meedoen, meegaan, meekomen. ‘In plaats van de cliënt te vertellen wat hij moet doen,’ aldus Juli, ‘gaan de medewerkers hem helpen eigen keuzen te maken en snel de weg te vinden in het woud van instanties, regels en voorzieningen.’ Het overheidsbeleid is erop gericht de positie van mensen met beperkingen te versterken. Ze moeten zelf de regie over hun leven kunnen voeren. De modernisering van de AWBZ impliceert die zelfstandige positie van de cliënt. Maar hij wil daarbij wel ondersteund worden. ‘Omdat alle mensen met handicaps ook behoefte hebben aan die ondersteuning,’ zo legt Juli de uitbreiding van de doelgroepen uit, ‘wil de overheid dat wij dit voor alle mensen met een beperking gaan doen. Denk aan chronisch zieken, autisten en mensen met zintuiglijke handicaps, zoals doven en blinden.’
Hoe laagdrempelig is uw organisatie? ‘Mensen hebben geen indicatie nodig om een beroep op ons te doen. We gaan niet selecteren aan de voordeur, bijvoorbeeld met behulp van tests of onderzoek. Cliënten kunnen ook buiten kantooruren en in het weekend bij ons terecht. Onze ambitie is de wachttijd voor het eerste gesprek hoogstens twee weken te laten bedragen. Vroeger waren er grote verschillen tussen de MEE-organisaties. Straks gaan zij allemaal eenzelfde basispakket aanbieden, zodat cliënten weten waar ze aan toe zijn.’
Om de onafhankelijkheid van de cliëntondersteuning te waarborgen worden alle MEE-organisaties losgekoppeld van zorgaanbieders. Willen zij dat wel?
‘Ongeveer eenderde van de 29 voormalige SPD’en was verbonden aan een zorgaanbieder. Zij hebben zelf gekozen voor de onafhankelijke positie. Op één na zijn zij bezig zich te “ontvlechten”. Een aantal heeft dat proces al afgerond.’
Therapeutische functies verdwijnen uit de nieuwe organisatie. Hoe vindt het personeel dat?
‘Niet iedereen juicht dat toe, maar dat is inherent aan veranderingen. Er zijn medewerkers die hun huidige rol als hulpverlener of therapeut niet graag willen opgeven. Sommigen zullen overgaan naar de zorgverlener of elders een baan zoeken. Anderen gaan binnen de nieuwe organisatie ander werk doen. Ik vind het belangrijk dat het voor hen duidelijk wordt dat de veranderingen niet alleen een verlies van een deel van hun taken betekenen, maar dat MEE vooral ook nieuwe mogelijkheden biedt. Overigens is de overgang naar de nieuwe organisatie niet alleen van betekenis voor de medewerkers die tot nu toe in de hulpverlening bezig waren. Wij zijn veel breder met een omslag bezig om recht te doen aan de rol van raadsman of -vrouw. De cliënt moet het vertrouwen hebben dat de medewerker altijd aan zijn kant staat. Onafhankelijk en betrouwbaar. We willen naast de cliënt staan. Niet bevoogdend of dominerend. Dat betekent niet “u vraagt en wij draaien”. Maar ook niet “wij weten wel wat goed voor u is”. Op basis van zijn vakmanschap kan de medewerker mogelijkheden, alternatieven en consequenties voor het voetlicht brengen. De cliënt heeft altijd het laatste woord. Wij zien bij medewerkers en ook hun leidinggevenden een grote behoefte aan bezinning op de dilemma’s die een dergelijke houding in de praktijk tot gevolg kan hebben. In de loop van dit jaar willen wij daar uitgebreid bij stil staan. Voor het slagen van de hele operatie is het cruciaal dat het personeel op de werkvloer deze omslag kan maken.’
Gaat uw organisatie ook ondersteuning bieden aan thuiswonende psychiatrische patiënten?
‘Dat is voor VWS nog een discussiepunt. Wij willen ons in eerste instantie concentreren op onze eigen opdracht die al een flinke uitbreiding van onze doelgroep behelst. Wellicht hebben psychiatrische patiënten ook baat bij onze expertise. Maar ik verwacht dat voor hen specifieke kennis nodig is, bijvoorbeeld van de “sociale kaart” rond de ggz. Mocht de overheid willen dat wij ook deze groep ondersteunen, dan moet dat organisatorisch en financieel ook kunnen en in afstemming met bestaande instanties gebeuren. Dat geldt in zekere zin ook voor de ouderenadvisering. Deze scheiding is echter niet zo strikt, omdat wij al veel oudere cliënten vanwege hun lichamelijke beperkingen ondersteunen. Voor ons heeft verdere verbreding geen prioriteit.’
Hebben jullie voor die nieuwe groepen wel de expertise in huis?
‘Een aantal MEE-organisaties wel, anderen zijn bezig die op te bouwen. Met de Nederlandse Vereniging voor Autisten zijn we momenteel in contact om na te gaan wat hun achterban van ons wenst en verwacht. Samen ontwikkelen we bijvoorbeeld ook een specifiek scholingsaanbod. Met zorginstellingen voor zintuiglijk gehandicapten proberen we tot een goede afstemming te komen. Onze insteek daarbij is dat zorgaanbieders en cliëntondersteuners elkaar niet als concurrenten moeten zien. In het belang van hun cliënten moeten we er samen voor zorgen dat we niet langs elkaar heen opereren.’
Uw medewerkers moeten zo wel van alles verstand hebben. In hoeverre dreigt het gevaar dat MEE een beetje van alles doet en daardoor in feite niets?
‘De medewerkers hoeven niet alle ins en outs van ieder syndroom of symptoom te weten. Ze moeten in hun aanpak en bejegening wel goed rekening kunnen houden met aspecten die bij de doelgroep horen. Ook moeten zij op de hoogte zijn van de sociale kaart om zo nodig goed te kunnen verwijzen.’
Gaat de uitbreiding van de doelgroep gepaard met meer geld?
‘Momenteel ondersteunen wij rond de 55 duizend cliënten. Hoe dat aantal zich zal ontwikkelen, is op dit moment moeilijk in te schatten. Wij proberen dit wel goed te monitoren. Vanaf januari 2005 worden we gefinancierd op basis van prestaties. Wie meer klanten helpt, krijgt meer subsidie; wie minder ondersteuning levert, krijgt minder. Zo voorkomen we ook dat uitbreiding van de doelgroep ten koste gaat van de huidige doelgroep. Het betekent wel dat we meer verantwoording moeten afleggen over onze bestedingen. Dat hoeft niet te leiden tot meer bureaucratie. Natuurlijk moet je transparant zijn. Maar je moet ook proberen weerstand te bieden tegen de verleiding om tot op de millimeter verantwoording af te leggen.’
Laagdrempeligheid vereist bekendheid bij een groot publiek. Buiten de gehandicaptensector is de SPD nauwelijks bekend. Wat gaan jullie daaraan doen?
‘Dat is absoluut een probleem. Cliënten komen vaak pas na vele omzwervingen bij ons terecht. De introductie van de nieuwe naam hebben we dan ook aangegrepen voor een brede publiekscampagne. Zo gaan we onder andere instanties als huisartsen, consultatiebureaus, scholen en gemeenten goed informeren over MEE. En momenteel rijden de stadsbussen in Utrecht met op hun achterkant de slogan “MEE voor ondersteuning bij leven met een beperking”. Dus dit knelpunt hopen we snel op te lossen.’