Commotie alom. Na Rotterdam zou ook Utrecht een spreidingsbeleid voor allochtonen willen voeren. Dat is op te maken uit een uitgelekt voorstel van het Platform Woningcorporaties Utrecht. Het voorstel zou eigenlijk pas op 18 maart worden besproken tijdens een bijeenkomst over prestatieafspraken van de woningcorporaties en tien wethouders van gemeenten binnen de Bestuursregio Utrecht. Afspraken die, onder meer, de huisvesting van kansarmen uit Utrechtse probleemwijken, zoals Kanaleneiland en Overvecht. Uit de voorstellen blijkt dat woningcorporaties in de regio Utrecht kansarme inwoners van dergelijke probleemwijken willen stimuleren te verhuizen naar andere gemeenten in de regio. De corporaties zijn van plan daartoe prijzen van huurwoningen in randgemeenten rondom Utrecht te verlagen en die van goedkope huizen in de probleemwijken te verhogen.
De voorstellen sluiten aan bij een plan van de gemeente Utrecht om de wijk Kanaleneiland grondig te vernieuwen. Kanaleneiland is een naoorlogse flatwijk, met tachtig procent allochtonen. Bewoners klagen over criminaliteit, onveiligheid, verloedering. Volgens de gemeente Utrecht zijn veel problemen te wijten aan de eenzijdige bevolkingsopbouw, die is ontstaan doordat de wijk veel dezelfde, goedkope sociale huurwoningen telt. Om het tij te keren wil de gemeente de probleemwijk vernieuwen, onder meer door de sloop van 550 goedkope huurwoningen en de bouw van 1300 nieuwe huizen. Zestig procent van de nieuw te bouwen huizen zal bestaan uit duurdere koopwoningen.
Wijken met zeventig tot tachtig procent allochtonen, geplaagd door criminaliteit en onveiligheid. En voorstellen om ‘kansarmen’ te stimuleren elders te gaan wonen. Het klinkt allemaal heel mooi en vooral politiek correct. Maar de geur van een omstreden spreidingsbeleid voor allochtonen kan niet worden vermeden. Toch ontkent Gerard van Rossum, directeur van het Regioplatform Woningcorporaties Utrecht, dat ten stelligste. ‘Etnische achtergrond speelt geen enkele rol,’ aldus de directeur. ‘Dat zou niet eens kunnen, want de woningcorporaties registreren helemaal geen gegevens omtrent afkomst. Woningtoewijzing vindt uitsluitend plaats op grond van wachttijd. Verder spelen factoren als gezinssamenstelling en inkomen een rol. Wij concluderen dat er in enkele Utrechtse wijken grote concentraties van mensen met inkomens tot 17.500 euro per jaar wonen. Dat heeft onder meer te maken met de huurprijzen. Die zorgen ervoor dat deze wijken aantrekkelijk zijn voor mensen met weinig geld. We willen hen verleiden om naar andere wijken te verhuizen. Een tactiek daarvoor is het verlagen van huurprijzen in bepaalde wijken van aangrenzende gemeenten. Afhankelijk van welke bril je opzet zou je dat spreidingsbeleid kunnen noemen. Wij noemen het een beleid gericht op het vergroten van kansen en keuzemogelijkheden.’
Is er sprake van een keuze als de huurprijzen van de woningen waarin deze kansarmen nu wonen worden verhoogd?‘Het zal inderdaad moeilijk voor bewoners worden om weer terug te keren. Dat beperkt de keuzevrijheid. Maar het is niet ons plan om de prijzen in één wijk te verhogen en in een andere wijk te verlagen. We willen meer mogelijkheden bieden in de hele regio. Dat vergroot de keuzemogelijkheid.’
Kunt u zich voorstellen dat dit toch als spreidingsbeleid voor allochtonen worden gezien?‘Nee, ik begrijp werkelijk niet wat voor reden je als samenleving kunt hebben om op grond van etniciteit woningen wel of niet te willen toewijzen. Het zegt niets over het gedrag van mensen of hun houding ten opzichte van elkaar. Ik ken buitengewoon vervelende, irritante en ongenuanceerde Nederlanders en buitengewoon vriendelijke allochtonen. Etniciteit zegt mij helemaal niets. Bij de woningcorporaties zit het niet in onze systematiek om op de afkomst van mensen te letten. Het beleid dat wij voorstaan richt zich niet alleen op deze Utrechtse wijken, maar ook op andere gemeenten met een hoge concentratie aan lage inkomens, zoals Zeist en Vianen. Daar is nauwelijks sprake van een etnische problematiek. Een laag inkomen maakt ook niet per definitie kansarm.’
Is er dan geen sprake van problemen die te maken hebben met etniciteit in Kanaleneiland en Overvecht?‘Dat zeg ik niet. Maar het is niet een probleem waar wij ons mee bezighouden. Wij houden ons bezig met huisvesting. Natuurlijk weten we dat door een hoge concentratie aan kansarmen met lage inkomens de buurten extra onder druk komen te staan. Andere problemen op het gebied van criminaliteit, onveiligheid en sociaal isolement nemen navenant toe. Maar wij zijn niet bij machte daar iets aan te doen. Als mensen meer kansen willen, dan kunnen we ze daar misschien bij helpen. Maar dat is niet ons primaire doel.’
Wat wilt u bereiken?
‘In een jaar of vijf moeten de concentraties kansarmen gedaald zijn tot onder de veertig procent.’
Waarom veertig procent?
‘We hebben een keer ergens gelezen dat als een wijk meer dan veertig procent kansarmen heeft, de situatie problematisch wordt. En we hadden een getal nodig om ons op te richten, een ijkpunt. Maar verder is dat getal zo arbitrair als de pest. Als het werkt kunnen we ons daar met andere wijken ook op richten. Die houding kenmerkt overigens wel de kern van ons verhaal: “laten we niet te lang over dit soort zaken discussiëren, maar gewoon beginnen”.‘
Heeft u nog andere interventies in petto dan huurverhogingen of -verlagingen?
‘Je zou eraan kunnen denken om vrijkomende woningen expliciet aan te bieden aan deze doelgroep. Dat zou wel tot stigmatisering kunnen leiden. Je kunt moeilijk in een advertentie zetten dat je de voorkeur geeft aan een arme sloeber. Andere mogelijkheden zijn hulp bieden bij verhuizing of een extra beurt voor het binnenwerk van een woning op kosten van de corporatie. Het is overigens niet de bedoeling dit soort zaken dwingend voor te schrijven. We maken afspraken met woningcorporaties over aantallen kansarmen die ze elders gaan huisvesten. Dan moeten ze zelf kijken hoe ze dat invullen. De deelnemende corporaties hebben laten weten dat ze zo’n garantie wel willen afgeven. Dat lijkt me een prima startpunt.’
U pleit er ook voor dat gemeenten meer investeren in welzijnsvoorzieningen. Weten de woningcorporaties zelf deze voorzieningen wel voldoende te vinden?‘Ingrepen in wijken zijn alleen effectief als alle partijen die ermee te maken hebben hun activiteiten op elkaar afstemmen. We zoeken steeds meer samenwerking. Maar op lokaal niveau weet men elkaar nog niet altijd te vinden. Dat heeft zijn historie. Van oudsher vond het welzijnswerk dat woningcorporaties zich te weinig aan de huurders gelegen lieten liggen. In de jaren ‘70 en ‘80 stonden we behoorlijk tegenover elkaar. Maar de samenwerking groeit duidelijk. Nog niet overal even hard, dat heeft nog tijd nodig. Soms tref je nog weleens een welzijnswerker die nog niet op kunststofsokken is overgestapt en dan botert het niet zo, maar dat is tegenwoordig een uitzondering.’
U doet een beroep op gemeenten om meer te investeren in welzijnswerk. Waarom investeren de woningcorporaties daar zelf niet in?‘Mag dat weer? Er was een tijd dat de identiteit van de opbouwwerker ernstig in twijfel werd getrokken als ze betaald werden door corporaties. Daarom zijn de corporaties indertijd met hun eigen opbouwwerk gestart. Wat mij betreft hoort een opbouwwerker van een welzijnsinstelling niet in dienst te zijn van een woningcorporatie, maar ik sluit het niet uit dat we daar wel een bijdrage aan leveren. De sociale en fysieke aanpak van een wijk moet elkaar versterken. Maar tegelijkertijd moet je ervoor oppassen dat er niet weer allerlei overlegvormen ontstaan die een daadkrachtige aanpak in de weg staan. Op het terrein van wonen, zorg en welzijn bestaan er veel relaties tussen met name woningcorporaties en zorginstellingen. Dikwijls zijn daar zoveel zorgpartijen bij betrokken, met zoveel verschillende opvattingen, dat de boel stuk loopt. Dat zie je in de vinexwijk Leidsche Rijn. Het is daar vrijwel onmogelijk om de partijen in het zorgcircuit samen te brengen in hetzelfde gebouw. Alle partijen zouden moeten leren zich wat minder op de eigen doelgroep te concentreren en wat meer op het brede belang.’