Tien jaar geleden maakte de zogeheten HLO-operatie een
einde aan het onoverzichtelijke netwerk van meer dan tweehonderdvijftig
belangenorganisaties voor doelgroepen en werksoorten in het welzijnsveld. Uit de
as van deze herstructureringsslag verrezen twee nieuwe organisaties. Het
Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn, dat de taak kreeg om tot
samenhangende werkontwikkeling te komen, en de Vereniging van Ondernemingen in
de Gepremieerde en Gesubsidieerde Sector. Langzaam heeft de VOG zich ontwikkeld
van een hybride organisatie die zich zowel met belangenbehartiging als de inhoud
van het werk bezighield tot een daadwerkelijke werkgeversorganisatie.
Geleidelijk, want dat proces nadert nu, tien jaar na oprichting, de definitieve
fase. De VOG trekt zich terug op haar kerntaken: lobbyen, het profileren van de
sector en het ondersteunen van de werkgeversfunctie. ´Het moet de leden
duidelijk zijn wat ze aan ons hebben. Want het is niet vanzelfsprekend dat de
VOG bestaat,´ meent directeur Sjef van Gennip.
Wat ziet u als de belangrijkste wapenfeiten van de VOG in de
afgelopen tien jaar?‘Ik denk dat we erin geslaagd zijn de
spreekbuis van de sector te worden richting politiek. Als er voor de sector
belangrijke onderwerpen worden besproken, is de VOG daarbij een vanzelfsprekende
gesprekspartner. Verder hebben we een goede bijdrage geleverd aan de
verzakelijking van het werkveld. We zijn niet langer een sector die de hand
ophoudt en de overheid volgt. Het werk is transparanter geworden. De
welzijnssector kost de samenleving een smak geld, maar we slagen er steeds beter
in inzichtelijk te maken wat we daar voor terug doen. Dat kan overigens nog een
stuk beter. En op het gebied van arbeidsvoorwaarden en cao’s is er de omslag
bereikt van sector die subsidieregelingen overschrijft naar een branche met een
eigentijdse cao en modern werkgeverschap.’
Toch heeft de VOG nog steeds meerdere gezichten. Ze doet aan
belangenbehartiging, maar is ook sectoraal voorlichtingsbureau en
expertisecentrum. Wat wil de VOG nu eigenlijk zijn?‘Onze
voornaamste taak is het behartigen van de belangen van de sector vanuit het
perspectief van de werkgever. Dat betekent dat we de sector profileren en op de
politieke agenda plaatsen en dat we ons inzetten voor een goede CAO. Het hybride
beeld heeft met het verleden te maken. We zijn tien jaar geleden voortgekomen
uit diverse koepelorganisaties die zich vooral bezighielden met wat inhoudelijk
nuttig en nodig was voor de sector. De VOG nam die boedel deels over. We gingen
dus aan de slag met mensen die in hun manier van denken en werken sterk
inhoudelijk gericht waren. Wat ze deden was misschien wel nuttig, maar had
weinig met werkgeverschap te maken. Daar zijn we de laatste jaren wat van los
gekomen. We zijn nu een stuk op de goede weg, maar het is nog niet helemaal
uitgekristalliseerd. De taken van het NIZW, de VOG en de steunfuncties zouden
nog veel meer ontvlochten kunnen worden. De core-business van deze organisaties
loopt nog teveel door elkaar heen. De ideale situatie zou zijn als de VOG als
een soort aannemer functioneert en het NIZW meer als uitvoerder. Veel leden
flikkeren van alles bij ons over de schutting. Vroeger gingen we daar dan zelf
mee aan de slag. We kunnen veel beter kijken of het NIZW of de steunfuncties
niet meer de aangewezen organisaties zijn om zich met bepaalde inhoudelijke
onderwerpen bezig te houden.’
Welke concrete taken wil de VOG laten vallen?
‘Voorheen hadden we nogal wat projecten die zich richtten op de
ondersteuning van de uitvoering. Neem de kwaliteitstrajecten. Een paar jaar
geleden werd geconstateerd dat het belangrijk is voor werkgevers om aan
kwaliteit te doen. Wij hadden de neiging dat dan gelijk in huis te halen en hele
kwaliteitstrajecten te gaan beschrijven. Dat moet absoluut niet meer. We moeten
de werkgevers erop attenderen dat het belangrijk is aan kwaliteitsbewaking te
doen en bij de overheid aankloppen om geld daarvoor vrij te maken. Maar we gaan
dat soort zaken niet meer zelf ter hand nemen. Onze kerntaken bestaan grofweg
uit twee clusters: het profileren en positioneren van de sector bij politiek en
samenleving en ons bezighouden met arbeidsvoorwaarden en arbeidsmarktbeleid
vanuit werkgeversoptiek. De kunst is je bezig te houden met onderwerpen die
politiek en maatschappelijk relevant zijn voor het totaal of voor belangrijke
onderdelen van de sector. Dat betekent dat we ons niet meer moeten richten op
afzonderlijke organisaties of op incidenten.’
Het klinkt alsof de VOG zich tot nu toe heeft laten leiden door
de waan van de dag.‘Dat was voorheen inderdaad vaak het geval.
Maar er gaat zoveel om in deze sector, dat kun je nooit allemaal behappen. Wij
zijn er voor die zaken die de leden niet zelf kunnen doen. De collectieve
aangelegenheden, zoals het afsluiten van een behoorlijke en betaalbare CAO. Daar
betalen de leden contributie voor en daar beoordelen ze ons op. Ik denk dat we
als VOG veel meer moeten makelen. We kunnen instellingen doorverwijzen naar de
grote werkgeversorganisaties voor informatie over bijvoorbeeld kostenbeheersing
en de flexwet. Wij hebben immers geen batterij juristen in huis en we zitten
niet in de gremia waar dergelijke zaken worden besproken, zoals de SER en de
Stichting van de Arbeid. MKB en VNO/NCW zijn daar wel in
vertegenwoordigd.’
Kan de VOG dan niet beter in het MKB of VNO/NCW
opgaan?‘Daar aarzel ik over. Het is als VOG niet
vanzelfsprekend dat je bestaat. Zonder samenwerking kun je niet overeind
blijven, dat is duidelijk. Maar of het dan verstandig is volledig op te gaan in
een andere belangenbehartigingsorganisatie is de vraag. Het welzijnswerk heeft
een heel specifieke plaats in de samenleving. Ik ben bang dat je als onderdeel
van zo´n grote werkgeversorganisatie toch op de laatste plaats komt. Als de
voorzitter van zo´n club de belangen bepleit van zijn totale achterban maak ik
me niet de illusie dat de welzijnssector als eerste over zijn lippen zal komen.
Daarom zie ik meer in een strategische alliantie. Door een intensieve
samenwerking met bijvoorbeeld het MKB aan te gaan zouden we getrapt lid kunnen
worden van allerlei overlegorganen en op gezette tijden de voorzitter van zo=n
club kunnen inzetten om onze belangen te behartigen. Op het moment zijn we bezig
de mogelijkheden daarvoor te bestuderen.’
Eén van de grote problemen in de sectoren zorg en welzijn is
het tekort aan gekwalificeerde beroepskrachten.Wat denkt de VOG daaraan te gaan
doen?‘Met het ministerie van VWS en de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten zijn we bezig eerst de kinderopvang tot speerpunt van
beleid te verheffen. Het kabinet wil de capaciteit van die sector verdubbelen.
Dat zal een hele klus zijn en het baart ons grote zorgen, want waar halen we de
benodigde leidsters vandaan? We hebben tegen VWS gezegd dat er echt geVnvesteerd
moet worden in een imagocampagne, te beginnen met de kinderopvang en daarna voor
de andere sectoren. Maar onze branche moet wat dat betreft ontzettend veel
leuren en praten. In de zorg is het evident dat er wat moet gebeuren, anders
komen er ongelukken. De welzijnssector moet altijd veel meer trekken om iets te
bereiken. Ik wil niet klagen, maar je houdt toch wel het idee dat je altijd als
laatste aan de beurt bent.’
De krapte op de arbeidsmarkt doet zich al geruime tijd gelden.
Is de VOG niet laat met maatregelen? ‘We zijn al een paar jaar
bezig met verkorte opleidingen, het optuigen van Melkertbanen om doorstroom
mogelijk te maken, opleidingen voor herintreedsters enzovoort. Maar het opzetten
van een gerichte professionele campagne kost kapitalen. We hebben wel samen met
het ministerie en de bonden een convenant opgesteld waarin de intentie wordt
uitgesproken gezamenlijk onze aandacht op deze problematiek te richten. En we
hebben de zorgsector benaderd om samen op te trekken, maar dat wilde men niet.
In de zorg was men bang dat we in een concurrentieslag om personeel terecht
zouden komen, omdat we voor veel banen in dezelfde vijver vissen.’
De VOG spant zich voor sommige thema’s jarenlang in zonder dat
het veel effect lijkt te sorteren. Waarom lukt het bijvoorbeeld maar niet om
welzijn voor ouderen op de politieke agenda te krijgen? ‘Dat
is wel degelijk gelukt, door onze acties onder de noemer “Welzijn werkt. Ook
voor Ouderen”. Waarom de aandacht dan toch weer verslapt en zich voornamelijk
richt op wonen en zorg voor ouderen, kan ik niet precies zeggen. Ik denk dat het
ermee te maken heeft dat de zorgkant centraal wordt gefinancierd. Daar heeft de
overheid directe bemoeienis mee. Daar gaat dan vanzelf meer aandacht naar uit
dan naar onderwerpen die gedecentraliseerd zijn. Je kunt moeilijk alle
afzonderlijke gemeenten beVnvloeden. Als wij het welzijnswerk voor ouderen ter
sprake brengen bij VWS krijgen we soms letterlijk te horen: je moet hier niet
meer zijn, ga maar naar de gemeenten. Maar als wij samen met de bonden en de VNG
constateren dat er onverantwoorde wachtlijsten zijn voor welzijnsdiensten voor
ouderen en de gemeenten daarop wijzen, dan zeggen die: ja, ammehoela, laat Borst
dan maar schuiven. Maar we laten ons niet ontmoedigen.Tegelijkertijd willen
we dat onze leden zich realiseren dat de ouderen, die steeds langer zelfstandig
blijven wonen, andere behoeften hebben dan de ouderen van 15 jaar geleden. Daar
zullen ze hun producten en diensten op af moeten stemmen. Dat gaat momenteel
niet snel genoeg. Ze moeten er blijkbaar langzaam in groeien.’
De VOG krijgt zelf ook nog al eens het verwijt traag en
bureaucratisch te zijn.‘Ik denk dat een organisatie als deze
het nooit goed kan doen. Er zijn zoveel verschillende organisaties lid van de
VOG. Wat voor de ene instelling niet snel genoeg is, is voor de andere weer te
snel. Het is zaak altijd voor je leden uit te lopen, maar ook weer niet zover
dat je ze van je vervreemdt. Het is waar dat de VOG in het verleden erg
bureaucratisch was. De laatste jaren is de organisatie echter
geprofessionaliseerd. Er zijn natuurlijk altijd leden die zeggen dat ze bepaalde
zaken zelf beter kunnen. Dat zal ongetwijfeld zo zijn. Vroeger hielden we er te
weinig rekening mee dat de instellingen zelf ook professionaliseren en voor veel
zaken steeds minder onze hulp nodig hebben. Neem de Bureaus Jeugdzorg. Die
hebben zoveel expertise in huis, die kan ik niets wijs maken. Maar ik kan wel
lobbyen voor hun CAO´s. Vandaar dat we nu zeggen: we richten ons op die diensten
waarvan de leden niet kunnen zeggen dat ze het zelf beter kunnen. Een probleem
is dan weer het verschil in professionaliteit van de instellingen die bij ons
zijn aangesloten. We hebben gigantisch veel kleine leden met een stuk of tien
formatieplaatsen. Die kunnen veel minder zelf opknappen dan de grote jongens.
Maar als VOG moeten we ons wel laten leiden door de grote lijnen en niet overal
kleine brandjes blussen.’
Zullen met name die kleine instellingen niet de dupe worden van
de verdrievoudiging van de minimumcontributie die de VOG wil
doorvoeren?‘Dat denk ik niet. De kleine clubs profiteren
immers ook van ons lobbywerk en de CAO’s die we afsluiten. De kleine leden
betalen nu de minimumcontributie van 450 gulden per jaar. Daar kom ik niet mee
uit als ze bijna dagelijks naar het juridisch spreekuur bellen. Daarom is nu
voorgesteld de minimumcontributie dit jaar te verhogen tot 1000 gulden en
volgend jaar tot 1500. Dat is een fors. Maar de kleine leden kunnen er wel voor
kiezen om een samenwerking aan te gaan met anderen. Als dat het effect van de
contributieverhoging zou zijn, is dat mooi zijn meegenomen.’
Ter gelegenheid van het tienjarig bestaan organiseert de VOG
een debat met als titel ‘Welzijn in 2010’. Hoe ziet de sector er dan
uit?‘Ook dan is er nog altijd een organisatie nodig die de
belangen van het bedrijf dat welzijn heet behartigt. En er zullen altijd
voorzieningen nodig blijven die de samenleving ondersteunen in haar minder
sterke kanten. Als je dat beter kunt bereiken met een andere organisatievorm dan
er nu bestaat, dan moet je dat vooral overwegen. Ik verwacht dat er over tien
jaar veel integraler naar problemen wordt gekeken: wat hebben verschillende
disciplines aan oplossingen toe te voegen? Die tendens zet waarschijnlijk wel
door, maar ik sluit ook niet uit dat het een golfbeweging is en we over tien
jaar weer helemaal terug zijn bij de categorale voorzieningen.’/Eric de
Kluis