In de twintig jaar dat Hans Visser nu in de buik van de Rotterdamse binnenstad actief is binnen de Pauluskerk, groeide zijn behoefte om ook eens op abstracter niveau te kijken naar kerk en stad. Hij ontwikkelde een aparte visie op de stadskerk. Die moet dynamisch, modern en gevarieerd zijn; als een soort sociale beweging opereren. Haar takenpakket is onder drie noemers te vatten, die samen de titel van zijn dissertatie vormen. Creativiteit, wegwijzing en dienstverlening is, als het aan Visser ligt, de drietrapsraket waarmee de moderne stadskerk zich zou moeten profileren.
Uw proefschrift vormt eigenlijk een pleidooi voor een kerk die verschillende gedaanten kan aannemen. ‘Dienstverlening – waarbij de kerk het opneemt voor de zwakken – is een vanzelfsprekende taak. Dat is al eeuwen haar visitekaartje. Daarentegen is wegwijzing tegenwoordig een beetje een ondergeschoven kindje. Ik vind dat je als kerk vanuit de christelijke waarden op vitale punten een duidelijk en helder licht moet laten schijnen over stedelijke en maatschappelijke thema’s. Als je vindt dat het vreemdelingenbeleid niet deugt, zoals wij, dan moet je dat zeggen, in plaats van alleen de slachtoffers van dat beleid op te vangen. Tenslotte duidt creativiteit, in de joodse traditie, op de medescheppende kracht van mensen. Je moet als kerk wat te bieden hebben. Met kunst en wetenschap bezig zijn, lezingen houden. Alleen op die manier kun je als kerk de aandacht van de moderne mens in deze consumptieve cultuur op je vestigen. Daarbij mag de kerk best wat innovatiever zijn om mensen te bereiken. De tragiek van de kerk is dat ze niet met de tijd meegaat. Het gaat namelijk niet om het aantal mensen dat op zondag om tien uur ’s ochtends bij de kerkdienst zit. Mensen bepalen zelf wel welke institutionele vorm ze kiezen. Misschien bereik je via internet wel veel meer mensen.’
U zegt in uw proefschrift dat de kerk niet alleen de rol van reddende engel moet spelen. De EHBO-club van Jezus noemt u dat. Ondertussen doet de Pauluskerk toch niet anders?‘Nee, nee, nee. Redden is inderdaad het eerste wat je moet doen, zorgen dat je de gaten vult binnen het voorzieningenaanbod. Maar daarnaast begin je het gevecht met de samenleving. Je gaat kijken welk beleid ten grondslag ligt aan de situatie. Kunnen de wetten niet anders? Reageren op acute situaties is één, actie voeren voor een beter beleid is een tweede. Want we zijn geen Leger des Heils dat alleen zielige drugsgebruikers opvangt. De kerk mag niet alleen leven van de armen; dan is ze te reagerend. Mijn ideale stadskerk reageert èn ageert.’
Is de kerk daar wel voor? Er zijn toch al genoeg clubs die zich met het beleid bemoeien? ‘Het is een ernstige vergissing om dat alleen aan andere organisaties over te laten. Er zijn altijd dingen waar reguliere instituties geen oog voor hebben. Daar kan de kerk op inspringen. Waarom zouden gevestigde instellingen meer recht hebben om iets te zeggen? Wij zijn geen politieke partij. Maar als een politieke partij er niets van bakt, moeten wij als kerk daar wel iets over zeggen in de publieke arena. De kerk moet niet in de marge afwachten tot er slachtoffers vallen. Ook de kerk is verantwoordelijk voor de inrichting van de samenleving.’ Onlangs maakte Visser zich nog sterk voor het lot van pedofielen. Volgens hem werken discriminatie, stigmatisering en afwijzing van pedofielen uiteindelijk contraproductief. ‘Als de samenleving zegt: we moeten alle pedofielen opsporen, in de gaten houden of in TBS-klinieken zetten, ga ik dwarsliggen. Het zijn ook mensen. Hier in de Pauluskerk zijn pedofielen welkom, wat niet zegt dat ik hun misbruik van kinderen goedkeur.’
Essentieel in uw proefschrift is de moeizame relatie tussen kerk en stad. De stad wordt door de kerk vaak neergezet als een soort hel op aarde, verzamelplaatsen van zondige mensen. Wat heeft de kerk dan te zoeken in de stad?‘Ik heb uit eigen ervaring gemerkt dat er een wederzijdse liefde kan ontstaan wanneer de kerk zich positief opstelt tegenover de stad. Door als kerk de deuren open te zetten, haal je de stad met al zijn diversiteit in huis. Zo hebben moslims mij aangeboden een kerstdienst te organiseren voor druggebruikers. Dat is toch prachtig? Maar ook buiten het circuit van probleemgroepen zijn de contacten toegenomen. Er zijn nu ook galeriehouders die hun culturele seizoen komen openen in de Pauluskerk. Anderzijds word ik uitgenodigd om een expositie in de Kunsthal over rare typen stadsbewoners te openen. De kerk moet aan de weg timmeren, present zijn in de binnenstad. De laatste tijd ligt het accent teveel op de liturgie, de binnenkerkelijke ceremonie. Dan denk ik: we motten de straat op. Wel ben ik weer content met de zogenaamde buurtpastoraten. Die zullen niet de krant halen, maar zijn wel in de wijk present. Ze zien wat er leeft; ze signaleren overlast en recreatiemogelijkheden. Vervolgens kijkt de kerk wat haar inbreng kan zijn.’
Voldoet de Pauluskerk aan uw ideaalbeeld?‘We hebben wel wat bereikt. In 1980 kwam ik in Rotterdam in de Pauluskerk terecht. De diaconie gaf mij carte blanche. Ik kreeg dit gebouw en kon er mee doen wat ik wilde. Toen ik merkte dat er veel druggebruikers rondhingen, heb ik voor hen, ondanks dat de diaconie wilde dat ik overleg had gepleegd, de deuren opengezet. De reguliere verslavingszorg was destijds een zootje. Instellingen ontvingen grote bakken geld, maar wierpen ondertussen een zeer hoge drempel op voor de hulpverlening. Om het bot te zeggen: men deed geen reet voor de mensen op straat. Wij wilden dat veranderen. Ik denk dat we met onze werkwijze hebben gestimuleerd dat de drugshulpverlening haar drempel heeft verlaagd, er is veel vooruitgang geboekt. Maar de fusie in Rotterdam tussen het Boumanhuis en Symbion is weer een stap terug. Fusies zijn vreselijk. Dan krijg je monstrueuze instellingen die het hele veld gaan domineren. Je moet in de verslavingszorg juist een diversiteit bewaren van kleine instellingen. Concurrentie is goed voor de kwaliteit, al besef ik terdege dat andere instellingen niet in zo’n vrijheid kunnen werken als ik. Omdat we met een beperkte subsidie en veel vrijwilligers werken, zijn er weinig instanties die zich met me bemoeien.
U maakt zich met uw werkwijze niet onmiddellijk populair. ‘Daar gaat het ook niet om. Je moet bereid zijn kastanjes uit het vuur te halen, je vingers te branden aan harde maatschappelijke thema’s. Vijanden heb ik genoeg gemaakt, waaronder de GGD, het stadhuis, de reguliere hulpverlening, politie en justitie. Eerst maak ik ruzie met ze, om iets te bereiken. Later worden het vaak vrienden. Dan zijn ze het nog steeds niet altijd met me eens, maar krijgen ze wel respect voor mijn aanpak. Het wil nog wel eens helpen dat je als kerk een speciale positie in de samenleving inneemt. Men wil je nogal eens het voordeel van de twijfel gunnen, waardoor je soms een voorsprong kunt nemen. Zie bijvoorbeeld de gebruikersruimte. Dat vond niemand eerst iets, maar is nu een ingeburgerd fenomeen in de drugshulpverlening.’Tevreden is Visser pas als iedereen in Nederland toegang heeft tot voorzieningen.’Soms snap ik het probleem gewoon niet. Wanneer er bijvoorbeeld maar tien bedden zijn, zet je er toch een elfde bij? Volgens de regels kan dat dan niet, maar ik vind dat je dat toch gewoon moet doen. De professionalisering is echt te ver doorgeslagen. Geen plek? Dat vind ik zo’n kutsmoes. Je laat mensen toch niet in een container slapen?’/Floris van Balen