Ouderen op het platteland komen in de knel. Door de jaren heen zijn de sociale voorzieningen afgekalfd. Maar ze moeten nog steeds naar de dokter vervoerd worden, of medicijnen halen. Het dorpshuis in het kleine plattelandsdorpje moet ook nodig een verfbeurt hebben. Maar de vrijwilligers die dat altijd deden, hebben een baan in de stad en hebben daardoor geen tijd. Dat geldt evengoed voor het onderhoud van de speeltuinen door de speeltuinvereniging. Het antwoord op deze en andere plattelandsproblemen is de dorpsconciërge. Hij kan kleine klussen doen, die de gemeentevoorzieningen allang heeft laten liggen. En hij kan hulp bieden als het sociaal netwerk – familie of naoberhulp – het om wat voor reden dan ook laat afweten. En als die dorpsconciërge nu uit werkgelegenheidsmiddelen gefinancierd wordt, snijdt het mes aan twee kanten: verbetering van de leefbaarheid in de plattelandsdorpen en werkverschaffing voor langdurig werklozen.
Dat was het idee van de Overijsselse Vereniging van Kleine Kernen (OVKK) in 1997. Zij ging in samenwerking met het Landelijk Centrum Opbouwwerk (LCO) aan het werk om dat idee handen en voeten te geven. En de dorpsconciërge deed als project zijn intrede in een aantal plattelandskernen. Inmiddels heeft het Verwey-Jonker Instituut een onderzoek verricht bij een vijftal gemeenten met een dorpsconciërge. Daaruit is een handboek gedestilleerd voor het opzetten van dergelijke projecten. De projecten verschillen in doel en uitgangspunten van elkaar. Omdat ze vanuit de werkverschaffinggedachte zijn opgezet. Dan wel omdat ze beantwoorden aan specifieke vragen uit de dorpsgemeenschap – bijvoorbeeld onderhoud aan het dorpshûs of de openbare ruimte. Maar wat de projecten gemeenschappelijk hebben, is dat de dorpsconciërge in zijn bestaan wordt bedreigd, juist omdat het als sociale activeringsproject is opgezet. De overheid draait de geldkraan dicht voor toekomstige ID-banen. Voor de WIW-banen in de sociale werkvoorziening is ook geen zekere financiële toekomst weggelegd.
Vele gedaanten
De Vliegende Equipe van de gemeente Loppersum (Noord-Oost Groningen) bestaat al sinds 1994. Met gelden voor sociale activering is een team samengesteld om onderhoud te doen in de 17 plattelandsdorpen die onder de gemeente Loppersum vallen. Het team wordt door Tjitte Hoogkamp begeleid: ‘We hebben nog drie mensen in ons team over. Twee contracten zijn het afgelopen jaar afgelopen en die plaatsen worden niet meer opgevuld, want er is geen geld meer voor. We zitten in een sterfhuisconstructie.’ Behalve de Vliegende equipe kent Loppersum ook ‘de Klussendienst’, een zestal ingehuurde WIW’ers die diensten verlenen – meestal tuinonderhoud – aan ouderen en mensen met een handicap. De Vliegende Equipe houdt zich voornamelijk bezig met onderhoud aan speeltuinen en groenvoorziening in de dorpjes. De opdrachten worden gegeven door het Platform van de verenigingen van dorpsbelangen. Hoogkamp: ‘Ik heb vier keer per jaar overleg met vertegenwoordigers van de dorpsverenigingen over welke klussen we kunnen doen. We moeten ook gezamenlijk in het oog houden dat het klussen zijn, die niet door particuliere bedrijven uitgevoerd zouden kunnen worden. Bovendien is het belangrijk dat de dorpen betrokken blijven bij ons werk.’
De werkzaamheden moeten ‘additioneel’ zijn. Tjitte Hoogkamp erkent dat er altijd een grijs gebied is, maar hamert op het vermijden van reguliere werk. ‘Als wij werk zouden doen van de gemeentegroenvoorziening, kan de gemeente mensen naar huis sturen. Die komen dan via de achterdeur, de werkvoorziening, weer bij ons terecht. Dat is niet de bedoeling.’
In wezen doet de Vliegende Equipe vooral werk dat vroeger door vrijwilligers werd gedaan. Zoals het schilderen van de buitenboel van ’t Moarhoes te Westerwijtwerd, een prachtig oud dorpshuis met uitzicht op de eindeloze weilanden in een dorpje met nog geen vijfhonderd inwoners. ‘De binnenkant doen wij meestal in de winter,’ zegt Tjitte Hoogkamp.
De dorpsconciërge heeft vele gedaanten in de verschillende dorpen. Dat blijkt ook uit het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut. Van de oorspronkelijk belangrijke sociale component van de functie – sociale contacten en hulp in het dorp – heeft alleen het project van de dorpsconciërge in Helenaveen expliciet werk van gemaakt. Overigens herbergen die sociale taken van de dorpsconciërge ook wat valkuilen, volgens Rob Lammerts, onderzoeker van het Verwey-Jonker Instituut. ‘Het kan ertoe leiden dat voorzieningen zich verder terugtrekken. Het kan er eveneens toe leiden dat familie en buren – het sociale netwerk – minder hulp bieden, want de dorpsconciërge doet het wel.’
Het takenpakket van de dorpsconciërge in zijn oorspronkelijke vorm vereist volgens de onderzoekers behoorlijk wat kennis en vaardigheden. Hij moet sociaal vaardig zijn en zelfstandig kunnen werken. Mag je dat verwachten van de doelgroep: de zogenoemde fase drie- en fase vier-cliënten, met ‘afstand tot de arbeidsmarkt’? ‘Dat is ook waar we tegenaan lopen,’ erkent Mart Schouten, projectleider van het Landelijk Centrum Opbouwwerk. ‘Maar ik twijfel er niet aan dat er veel werkloze mensen zijn die nog heel veel kunnen. Je moet goed kijken in sollicitatieprocedures wie geschikt is voor het werk.’
Draagvlak
‘Mensen die bij ons in dienst zijn kunnen prima werken, maar wel op een veel lager tempo,’ zegt Tjitte Hoogkamp. ‘Het probleem werkdruk kennen wij niet: het hoeft niet per se vandaag af. In het bedrijfsleven redden deze mensen het om die reden niet.’
De dorpsconciërge vult niet het gat dat de afkalving van het sociale netwerk in de kleine dorpen achterlaat, erkent Schouten. Maar hij kan wel samenwerken met bijvoorbeeld het welzijnswerk en de politie over kleine zaken. ‘De samenleving heeft de neiging allerlei taken af te schuiven naar beroepskrachten. Je kunt ook als gemeenschap zelf zaken oppakken waar je je verantwoordelijk voor voelt. Bijvoorbeeld voor loszittende stoeptegels of contacten met ouderen die alleen wonen. De dorpsconciërge werkt met dat doel samen met de dorpsgemeenschap. En die samenwerking is van groot belang volgens Jetze Wiersma, voorzitter van de Vereniging voor dorpsbelangen in het Friese Minnertsga. ‘Ik ben verantwoordelijk voor wat er in het dorp gebeurt. De gemeente gaf steeds minder geld uit aan onderhoud. Toen wij vijf jaar geleden met het voorstel van de dorpsbeheerder kwamen, hebben wij gezegd: “dan willen we ook een vinger in de pap”. Mensen uit het dorp vertellen aan mij wat de klachten zijn over de groenvoorziening of de openbare ruimte. Ik overleg met de opzichter van de gemeente over de taken die de dorpsbeheerder uitvoert.’ De dorpsbeheerder is inmiddels in vaste dienst bij de gemeente Het Bildt, waar Minnertsga onder valt. ‘Dat hadden we als eis gesteld. Zo’n man moet ook vooruitzicht hebben op een fatsoenlijke baan.’
De dorpsverenigingen bieden het draagvlak dat nodig is voor de dorpsconciërge om zijn taken te vervullen. ‘Die directe relatie is cruciaal,’ volgens onderzoeker Lammerts van het Verwey-Jonker Instituut. Wat je nog wel eens ziet is dat er overleg is tussen de dorpsvereniging en het reïntegratiebedrijf of de gemeentelijke dienst. De werkgever bepaalt dan mede wat er aan werk gebeurt.’ Natuurlijk moet er door de instanties gewaakt worden over de additionaliteit van het werk van de dorpsconciërge, vindt ook Lammers. ‘Maar wat is additioneel? Het werk is er, maar er wordt vaak niet meer in voorzien door de gemeente. Dan is er ook geen sprake van concurrentie.’
Toch is dat niet de belangrijkste bedreiging voor het project. De dorpsconciërge wordt in zijn bestaan bedreigd – laat staan dat er nieuwe projecten kunnen worden opgezet. Het probleem is de financiering. De dorpsconciërge op een ID-baan is geen optie meer, de geldkraan is door het kabinet dichtgedraaid. De enige optie zou zijn de functie te betalen uit de financiële middelen voor zorg en welzijn van de gemeente. Maar ook die moeten bezuinigen. Het tij voor nieuwe initiatieven is niet gunstig, erkennen alle betrokkenen./Carolien Stam