‘Stadsetiquette? Nooit van gehoord. Wat is dat?’
Mohammed Abu Leil, raadslid voor GroenLinks in Rotterdamse deelgemeente
Delfshaven, klinkt alsof hij het in Keulen hoort donderen. Ook andere betrokken
functionarissen staan, drie jaar nadat de term stadsetiquette voor het eerst
werd gebezigd, niet bepaald te trappelen om erover te vertellen, zo blijkt. Het
stedelijk ondersteuningsbureau ‘Opzoomer Mee’ laat op interviewverzoeken niets
van zich horen, raadsleden weten vaak van niets en ambtenaren bellen niet terug.
Opbouwwerkers reageren afwerend. ‘Belt u begin volgend jaar nog eens terug. We
zijn hier nog niet zo ver dat een journalist meekan. Dat verstoort het contact
met bewoners alleen maar.’ Een opbouwwerker die sinds vorig jaar bezig is met
een proefproject, kan nog niets zeggen over de voortgang. ‘We zitten nog in de
contactfase met bewoners. Een bewonerspanel is nog niet aan de orde en wat ons
betreft moeten we af van het woord ‘stadsetiquette’. We moeten nog met Renė
Diekstra (coördinator Sociale Infrastructuur) praten over het project en de
financiering ervan. Ik kan er dus nog niets over zeggen.’
‘Wij kunnen niets anders doen dan de normen opdiepen uit de samenleving
zelf. Het gaat erom dat je in de stad op basis van welwillendheid algemeen
aanvaarde gedragsregels probeert na te leven.’ Zo omschreef de toenmalige
wethouder stadsvernieuwing, grotesteden- en minderhedenbeleid Herman Meijer
(GroenLinks) de gedachte achter de stadsetiquette. De term stadsetiquette
ontstond eind 1999, tijdens discussies over de nota ‘Rotterdam op koers:
stedelijke visie 2010’. Verschillende mensen pleiten voor het invoeren van
gedragsregels voor jongeren en volwassenen, een soort etiquette voor jong en
oud. Meijer omarmde de gedachte en maakte van de invoering zijn paradepaardje.
Zijn bedoeling was dat de bewoners de samenlevingsregels zelf zouden opstellen.
Op die manier zou de anonimiteit in veel buurten worden doorbroken, evenals het
gevoel van onmacht over de hufterigheid en het wangedrag op straat. De afspraken
kunnen gaan over het elkaar groeten, het gebruik van het plein, parkeren, de
vuilnis tot en met het bestrijden van racisme. Het idee was nog vaag, niemand
wist precies hoe het moest of er überhaupt wel draagvlak voor bestond.
In 2001 werden twee proefprojecten gehouden rond het Verschoorplein in de
deelgemeente Charlois en de Mathenesserweg in Delfshaven – met wisselend succes.
Ook het nieuwe Rotterdamse college omarmt de stadsetiquette en stelt ambitieus
dat in 2006 250 straten aan de stadsetiquette moeten meedoen. Bovendien koppelen
B en W de methode aan die andere bekende aanpak uit de Maasstad, het opzoomeren,
dat liefst in 1600 straten moet gaan draaien. (Onder ‘opzoomeren’ worden alle
initiatieven verstaan die bijdragen aan het sociale klimaat van een straat,
uiteenlopend van vrolijke plantenbakken, tot gezellige straatontbijtjes en
kerstmarkten.)
Straatregels
Frans Schermer, opbouwwerker in Spangen, kan zich de terughoudendheid bij
ambtenaren en werkers om over de voortgang van de stadsetiquette te praten wel
voorstellen. Hij vergelijkt het met de kabinetsformatie. ‘Zolang de
onderhandelingen over het totaalplaatje van opzoomeren en stadsetiquette nog
niet zijn afgerond, zwijgt men liever. Het gemeentebestuur heeft een idee, de
deelgemeenten gaan over welzijnswerk en instellingen moeten het uitvoeren.
Stadsetiquette is inmiddels beleid, naast bijvoorbeeld veiligheid en opzoomeren.
De afspraken daarover worden op dit moment gemaakt. De partijen onderhandelen
over hun commitment en houden liever hun mond.’
Daarbij komt dat een kritische opstelling vaak lastig is, weet Schermer uit
ervaring. ‘Als ik bij ambtenaren doorvraag over bijvoorbeeld nieuw beleid,
vinden ze me al snel lastig. Zij willen iets en opbouwwerkers moeten ervoor
zorgen dat de bewoners erbij worden betrokken. Als je daarover vragen stelt,
denkt men al snel dat je niet mee wilt werken. Vandaar de
terughoudendheid.’
Schermer was betrokken bij een proefproject rond de stadsetiquette aan de
Mathenesserweg. Hij wil wel praten over dat project, dan van januari tot mei
2001 liep. De Mathenesserweg is een doorgaande weg op de grens tussen de wijk
Bospolder-Tussendijken en Spangen. De straat ondervindt al jaren drugsoverlast,
onder meer vanuit de nabijgelegen tippelzone aan de Keileweg. Spangen kenmerkt
zich door een hoog percentage allochtonen (liefst 85 procent) en heeft te lijden
van typische problemen van de grote stad als armoede, criminaliteit en botsingen
tussen jong en oud. De opbouwwerker omschrijft de Mathenesserweg als a-typisch
voor de buurt, met veel middenstand en wat duurdere niet-gerenoveerde woningen.
‘Dat zijn vaak mensen die ervoor kiezen om in een grote stad te wonen. Die
hebben hun netwerk niet in de wijk, maar in de hele stad. Bewoners kennen elkaar
vaak niet. Doordat het een brede stadsstraat is, geeft het van zichzelf al meer
een gevoel van anonimiteit.’
Wel was er een actieve bewonersgroep, de Bewonersorganisatie Mathenesserweg
(BOM), maar die wilde de proef niet naar zich toe trekken. Schermer: ‘Wil je
zo’n experiment dan moet er betrokkenheid zijn van veel meer bewoners dan de
mensen die zich al georganiseerd hebben. Anders maak je regels van de BOM en
geen straatregels.’
De pilot bestond uit drie bijeenkomsten, waarvoor mensen persoonlijk werden
uitgenodigd. Daarbij ging het gesprek al snel over de problemen van de straat en
niet zozeer over regels. ‘Als er te veel problemen zijn als drugsoverlast of
huisvuil, dan worden die het onderwerp. Het idee was dat tussen die sessies door
ook problemen met bijvoorbeeld de stadsreiniging zouden worden opgelost, maar
dat lukte niet tijdens de pilot. Daardoor lukte het ook niet de volgende stap te
maken: praten over samenlevingsregels,’ herinnert Schermer zich. ‘Kennismaking
kan leiden tot stadsetiquette. Maar bewoners kunnen ook andere dingen rond
“schoon, heel en veilig” belangrijker vinden. Als de methode leidt tot iets
anders, dan vind ik het als opbouwwerker ook goed. Ik hoopte wel dat het praten
over gedragsregels wat had opgeleverd. In plaats daarvan kregen we scherp in
beeld dat andere problemen eerst opgelost moeten worden.’
Bijkomend probleem was dat de BOM al veel contact met stedelijke diensten
had, maar zich niet serieus genomen voelde. Schermer: ‘De gesprekken over
stadsetiquette hebben dat gevoel versterkt, omdat de BOM genoeg ideeën heeft
over hoe kwesties geregeld kunnen worden. Mensen hebben ervaring van zes, zeven
jaar drugsoverlast. Hun hoofden zitten vol met die geschiedenissen. Als die
problemen niet eerst opgelost zijn, wordt de stap naar de regels niet kleiner
maar groter.’
Tegenstelling
Schermer concludeert dat de stadsetiquette alleen slaagt als er aan een
reeks voorwaarden is voldaan. Zo moet er volgens hem een bewonersorganisatie
actief zijn en mag de anonimiteit de buurt niet overheersen. Ook mogen er niet
al te grote problemen bestaan die nog niet opgelost zijn – drugsoverlast,
achterstallig onderhoud of zwerfvuil – omdat die het gesprek bepalen. Bovendien
is een wij-zij tegenstelling funest voor het afspreken van regels, denkt hij.
‘Als mensen denken dat anderen de schuld zijn dat er rotzooi is, heb je ook geen
voorwaarde om aan stadsetiquette te werken. Dan gaan ze elkaar de schuld geven.
Als er een wij-en-zij verhaal leeft rond overlast en vervuiling, dan houdt het
op. Achteraf gezien kun je zeggen dat die voorwaarden bij de Mathenesserweg niet
aanwezig waren. Daarmee was het dus een zinvol experiment, want nu weten we iets
meer over de voorwaarden voor stadsetiquette.’
Stadsetiquette is vooral kansrijk in kleinere straten die het gevoel geven
dat je samenleeft, denkt Schermer. ‘Ik zie wel straten in Spangen waar de
bewoners niet georganiseerd zijn, waar de mensen elkaar een beetje kennen. Er
leven wel irritaties, maar mensen missen het vermogen met elkaar te praten.
Meestal gaat het om jeugd en kinderen die op binnenplaatsen spelen. Vaak zijn
het autochtone ouderen die klagen over allochtone kinderen. Als ze er met elkaar
over proberen te praten, dan zegt de een al snel: “maar jij doet het ook”. Voor
je het weet zitten ze in twee kampen: wij en zij. De ouderen zijn heel erg
gericht op het handhaven van de status quo. De allochtonen missen vaak het
vermogen om gezamenlijk voor hun belangen op te komen. In die situaties kan
stadsetiquette erg nuttig zijn.’/Martin Zuithof