Het gebeurt niet vaak dat iemand die verkracht is direct naar de politie gaat. Slachtoffers zijn bang dat ze niet worden geloofd, te horen krijgen dat het misschien wel hun eigen schuld was of dat de dader wraak neemt als hij erachter komt. En dan is het ook nog eens gewoon heel vervelend om over de verkrachting te moeten vertellen. De meeste slachtoffers die Hans Berghout, chef zedenzaken bij de Politie Utrecht, voor het eerst ziet, hebben al een heel traject achter de rug. Pas als ze minder bang zijn voor de dader, mensen om hen heen deelgenoot hebben gemaakt en zich gesterkt voelen, durven ze het aan om naar de politie te gaan, soms als laatste stap om het trauma te verwerken.
Strafbaar feit
Met iedereen die zich als slachtoffer meldt, gaan de zedenagenten van de Politie Utrecht een oriënterend gesprek aan. Berghout: ‘Hierin richten we ons voornamelijk op de vraag of er een strafbaar feit gepleegd is en zo ja, welk feit dat is. Zodra daar duidelijkheid over is, lichten we het slachtoffer in over juridische mogelijkheden en gevolgen als hij of zij besluit om aangifte te doen. Ook hulpverlening komt altijd ter sprake. We verwijzen iedereen door naar de stichting Slachtofferhulp en afhankelijk van de situatie en wat het slachtoffer zelf wil, kijken we of het zinvol is om door te verwijzen naar hulpverlening. Wil zij of hij dat we de dader opsporen en is zij of hij bereid zich lichamelijk te laten onderzoeken, dan gaan we samen naar het UMC voor forensisch onderzoek. Het ziekenhuis heeft daarvoor geen vaste ruimte, dus soms duurt het even voordat het onderzoek kan beginnen.’
Forensisch arts
Het Centrum Seksueel Geweld, dat in januari 2012 opengaat, zal wel zo’n vaste ruimte hebben, bij de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH) van het UMC. Die ruimte zal rustig zijn, met genoeg ruimte voor privacy, zo goed schoongemaakt dat sporen van anderen zich niet mengen met sporen op het slachtoffer. Bij een eerste bezoek aan het centrum zal – als het slachtoffer dat wil – gelijk een lichamelijk onderzoek plaatsvinden, eerst door de forensisch arts, die sporen afneemt en de oorzaak van letsel probeert vast te stellen. Direct daarna onderzoekt een behandelend (kinder)arts het slachtoffer op letsel, SOA en onbegrepen klachten.
Verwerking
Gedurende het verblijf op de SEH, blijft een verpleegkundige continu bij het slachtoffer. Een dag later belt een hulpverlener van het Psychotraumacentrum het slachtoffer op om de opvang te evalueren, advies te geven en behoefte aan hulp bij de verwerking te inventariseren. ‘Nu is het nog zo dat iemand die verkracht is steeds opnieuw haar verhaal moet doen, meerdere keren uit de kleren moet en daarvoor ook nog eens van A naar B naar C moet,’ zegt forensisch arts pediatrie Lonneke van Duurling van de forensische polikliniek kindermishandeling in Utrecht, een van de voorbereidende partners. ‘Moet je nagaan hoe vervelend dat is. Het helpt ook niet bepaald bij de verwerking.’
Opvang
De voorbereidingen voor het centrum begonnen drie jaar geleden, op initiatief van gezondheidspsycholoog, onderzoeker en co-ördinator van het Landelijk Psychotraumacentrum voor Kinderen en Jongeren in het Wilhelmina Kinderziekenhuis van het UMC, Iva Bicanic. Inmiddels is er een team gevormd van professionals uit alle disciplines die bij de opvang van slachtoffers van seksueel geweld betrokken zijn. Als voorbeeld dienen Rape Centers in Denemarken, Groot-Brittannië en de VS, waar de opvang van slachtoffers van seksueel geweld al langer op één locatie is gebundeld. ‘De acute opvang van slachtoffers van seksueel geweld is in 1999 onderzocht door het Nisso’, vertelt Bicanic. ‘Daaruit bleek toen al dat die in Nederland te gefragmenteerd is om effectief te zijn.’
AMK
Van Duurling merkt regelmatig de gevolgen van de gefragmenteerde opvang en – daarmee samenhangend – het gebrek aan kennis van elkaars werk en wat daarbij komt kijken. ‘Soms komt er via het AMK een kind met blauwe plekken naar een kinderarts in het ziekenhuis. Tegen de tijd dat het kind bij ons komt, zijn we minstens drie dagen verder. Als er nog sporen waren te vinden, zijn die er dan niet meer. En soms verwijst de politie niet naar ons door, omdat de verkrachting te lang geleden is. Sporen zullen er dan niet meer zijn, maar voor de waarheidsvinding is het altijd goed om letsel te onderzoeken. Als iemand bijvoorbeeld lang vastgebonden is geweest, kan je daar misschien nog wel iets van zien dat helpt bij de bewijsvoering.’
Beter geholpen
Net als de andere samenwerkingspartners verwacht kinderarts Elise van de Putte (Wilhelmina Kinderziekenhuis) dat slachtoffers in het Centrum Seksueel Geweld sneller en beter kunnen worden geholpen. ‘Daarmee kun je extra schade voorkomen: geslachtsziekten, psychische en lichamelijke klachten, maar ook nieuwe verkrachtingen. Het is bewezen dat iemand die één keer verkracht is, daardoor een Post Traumatische Stress Stoornis ontwikkelt, maar geen hulp krijgt, een verhoogde kans heeft om opnieuw verkracht te worden. En als er nog sporen te vinden zijn, kan de dader worden opgespoord en worden voorkomen dat hij meer slachtoffers maakt.’ Voor alle betrokkenen geldt dat het centrum geslaagd is als meer slachtoffers in de acute fase worden gezien. Nu duurt het gemiddeld ruim een jaar voordat zij hulp zoeken, als zij dat al doen.
Preventief
Bicanic: ‘Alle organisaties achter de betrokken disciplines moeten hun mensen bewust maken van de komst van het centrum en hen trainen. Politie, huisartsen, AMK’s, scholen, hulpverleners, maar natuurlijk ook het grote publiek in Utrecht en omgeving moeten ons weten te vinden. Begin 2012 starten we daarom een pr-campagne. Het eerste halfjaar heeft het centrum een pilotfunctie en loopt er een onderzoek naar het aantal patiënten, de hulp en de resultaten. ‘Natuurlijk zullen we in die periode ons logistieke protocol regelmatig moeten aanpassen. Kunnen we aantonen dat het centrum een preventieve functie heef, dan is er meer kans dat er structureel geld komt en gaan we verder ontwikkelen.’
Dit artikel is verschenen in het Zorg + Welzijn magazine van september 2011