De dames zitten op de bank te keuvelen, terwijl de videorecorder een
Indonesische film draait. Waar het gesprek over gaat is onduidelijk, Javaans is
de voertaal. Kinderen en kleinkinderen lopen in en uit. Op tafel mierzoete
Indonesische lekkernijen, aan de muur de exotische wajangpoppen.
De gezamenlijke ruimte van woongroep Santosa doet Javaans aan, de rest van
het enorme wooncomplex Laurens in Rotterdam is op en top Nederlands. De dertien
woningen van de woongroep liggen verspreid in het complex – meestal twee aan
twee – tussen de 235 overige appartementen. Er is bewust voor gekozen om de
Javanen niet bij elkaar te plaatsen op één gang.
‘Een of twee Javanen op de gang is meer dan genoeg’, vindt Soerip
Asmodikromo (75). ‘Een mix met Nederlandse bewoners is leuker. Mensen van de
woongroep ontmoet ik in de gezamenlijke ruimte, dat gebeurt toch niet thuis.’ Ze
laat trots haar tweekamerwoning zien, Ook hier een Javaans-Surinaamse sfeer.
Asmodikromo woonde net zoals de meeste Santosa-leden voorheen in een oude
Rotterdamse stadswijk.
‘Er woonden veel Turken en Marokkanen, veel kinderen, er was altijd
herrie. Ik wilde vooral rustiger wonen. In Spangen had ik nauwelijks contact met
Javanen, nu wel. We praten samen, winkelen en gaan met de bus mee op excursie.’
Hoewel ze gebrekkig Nederlands spreekt, begeeft de Javaanse zich ook wel eens
onder de Nederlandse bewoners van het complex. ‘We drinken wel eens koffie of
gaan samen naar gymnastiek.’
Hang naar samenzijnWoongroep Santosa werd opgericht in
1999 toen Rudie Somohardjo, die vanuit stichting Spirit voor ‘Surinaamse
participatie en integratie Rotterdam’ onder meer deze woongroep begeleidt,
merkte dat allochtonen het liefst bij elkaar wonen op hun oude dag. ‘Mensen zijn
het vaak gewend vanuit hun cultuur, ook in Suriname woonden de Javanen bij
elkaar. Eenmaal in Nederland willen ze ervaringen, waarden en normen delen, voor
elkaar koken en hun eigen taal spreken omdat ze het Nederlands vaak niet machtig
zijn.’
Nico van den Dool van Steunpunt Wonen (voorheen de
Woongroepenwinkel):‘Vanuit het veilige met-elkaar-gevoel bewegen ze makkelijker
in onze grote maatschappij. Dat bevordert hun emancipatie, maar ook integratie,
terwijl ze voorheen in de stadswijken met vijandigheid te maken kregen omdat ze
bijvoorbeeld de taal niet spraken.’
Mensen die er voor gaan Ze concludeert in haar onderzoek dat dit een
goede én goedkope manier is om woongroepen op te zetten. Wel mag de corporatie
meer financiële en organisatorische steun leveren. Ze merkte ook dat de leden
van de drie woongroepen tevreden zijn met deze woonvorm. Ook al begon het met
koudwatervrees, zoals ook Somohardjo merkte. ‘De mensen wilden in eerste
instantie niet naar deze locatie, omdat het een ‘witte’ wijk in Rotterdam is,
omdat het hoogbouw is en omdat hun kinderen het vaak niet zagen zitten. Ik
begon met een groep van tien mensen, maar toen puntje bij paaltje kwam bleven er
vijf over.’
Hij zucht, omdat het niet de enige keer was dat kandidaten uiteindelijk
afhaakten. De moeilijkste periode was die waarin de bewoners geworven werden en
hun intrek namen in Laurens, vindt de begeleider. Ook Van den Dool en De Jong
benadrukken dat probleem. ‘Je moet een initiatiefgroep hebben van mensen die er
helemaal voor gaan en het project kunnen dragen’, aldus Van den
Dool. ‘Daarnaast moet je kritisch naar locaties kijken omdat de meeste
allochtone ouderen onder de huursubsidiegrens zitten.’
Verwachtingen afstemmen Er komt volgens de deskundigen heel wat kijken
bij het opzetten van een allochtone woongroep. Somohardjo: ‘Ik heb het idee
losgelaten dat een woongroep een groep is. Je moet er nog een groep van maken,
en dat proces moet je als professional constant blijven begeleiden. Uiteindelijk
gaat het om mensen die uit verschillende delen van de stad bij elkaar zijn
geplukt en niet om een groep vrienden die besluit bij elkaar te gaan wonen.’
Somohardjo is daarom te allen tijde het aanspreekpunt voor de bewoners. Hij
begeleidt de woongroep, geeft adviezen, komt met ideeën en treedt op als
contactpersoon richting de woningbouwcorporatie. Daarnaast heeft hij ervoor
gezorgd dat er een gezamenlijke ruimte kwam evenals een vrijwilligster die
twee middagen per week met belangstellenden de tijd doorbrengt.
Els de Jong merkte in haar onderzoek dat er vaak niet
goed gecommuniceerd wordt over het fenomeen ‘woongroep’. ‘Er moet goed besproken
worden wat ‘gemeenschappelijkheid’ is, zodat verwachtingen duidelijk zijn.
Nederlandse ouderen willen een vaste agenda van gymnastiek op
woensdagmiddag en klaverjassen op donderdagavond. Bij allochtonen komt dat niet van de grond,
zij zien het meer als ondersteuning bij ziekte, samen tv kijken of een
toevallige ontmoeting.’
‘Een woongroep gaat ervan uit dat de groep zelf beheert en bestuurt, maar
dat is voor allochtone ouderen moeilijk. Zij hebben een persoon als Somohardjo
hard nodig, de zelfredzaamheid is niet groot.’
Zowel De Jong als Van den Dool hechten veel belang aan
zo’n begeleider. ‘Hij spreekt de taal, kent de cultuur, tegen hem vertellen
bewoners meer dan tegen iemand van de corporatie’, merkte Nico van den Dool, die
talloze woongroepen begeleidde. Het cultuurverschil moet sowieso niet onderschat
worden, vindt hij. ‘Mensen voelen zich niet verantwoordelijk en haken op het
allerlaatste moment af. Je kunt dat ondervangen door ze statiegeld te laten
betalen aan de vereniging. Je moet ze toch een beetje opvoeden op dat
gebied.’
Succesvolle woonvorm Volgens onderzoekster De Jong
is het een succesvolle manier van wonen, mede omdat het integratiebevorderend
werkt. ‘In het ‘normale’ leven is zo weinig contact tussen allochtonen en
autochtonen dat je al blij mag zijn als ze elkaar in zo’n woonsetting groeten.’
Somohardjo: ‘Javanen letten niet op hun uiterlijke verschijning. Nu ze tussen
Nederlanders wonen zien ze er ineens een stuk mooier uit.’ Van den Dool: ‘Op
deze manier kun je als autochtoon geruisloos instromen in een gebouw waar voor
de helft Kaapverdianen wonen zonder door hen opgevreten te
worden.Daarbij hebben we natuurlijk een maatschappelijke
verantwoordelijkheid.’
Dat is ook een van de redenen waarom de woningbouwcorporaties kiezen voor
woongroepen. Hoewel ze niet allemaal te springen staan. Carolien Maeijer van
corporatie Laurens in Rotterdam, die naast Santosa nog vier woongroepen
gehuisvest heeft: ‘We moeten wel mee, omdat de groep allochtone ouderen steeds
groter wordt. Maar het levert ons niets op behalve ‘aanzien’.
Wel hebben we te maken met huurderving als er niet
snel een nieuwe bewoner gevonden wordt, wat helaas wel eens voorkomt.’
Over de communicatie is ze niet te spreken. ‘Er moet iemand van de
corporatie dichter bij de woongroep staan, zodat hij een vinger aan de pols kan
houden en toe kan zien op het trage selectiebeleid. We weten dan ook echt hoe
het gaat met deze mensen, nu weten we niets. Is het geslaagd? Is er sprake van integratie? Geen idee.’
De leden van de woongroep zien vooral de voordelen van hun woonsituatie. De
Javaanse dames in de ontmoetingsruimte stralen als het over hun woonplek
gaat.
‘Eindelijk kan ik praten over Javaanse recepten’,
lacht Marjam Kasban (61). ‘Twee keer per week zit ik hier op de bank, dat is
alleen al erg leuk.’
Legijem Talip (66): ‘Dit is de perfecte plek om
eindelijk zonder kinderen te wonen, omdat we hier tegen de tijd dat het nodig is
ook zorg kunnen krijgen. Het is ook belangrijk voor ons om Javanen in de buurt
te hebben, omdat het me niet lukt om met Nederlanders te praten. Hoe meer
Javanen, hoe meer vreugd.’
Meer informatie Het
onderzoek van Els de Jong is te vinden op:
href=”http://www.swr.nl/publicaties/pdf-files/woongroepen_allochtone_ouderen.pdf”>www.swr.nl/publicaties/pdf-files/woongroepen_allochtone_ouderen.pdfAndere
sites: www.wono.nl;
href=”http://www.woongroepenwinkel.nl”>www.woongroepenwinkel.nl;
href=”http://www.sw-r.nl”>www.sw-r.nl;
href=”http://www.fnao.nl”>www.fnao.nl