Waarom zet de ene jongere wel de stap, en de andere niet. Over die vraag
schreef Erik Jan de Wilde zijn proefschrift, 10 jaar geleden. Hij identificeerde
een aantal factoren die leiden tot zelfmoord. De belangrijkste: hopeloosheid,
het gebrek aan vertrouwen in de toekomst en het idee dat er absoluut geen
mogelijkheid meer is daar iets aan te doen. ‘Opvallend is dat suïcidale jongeren
bijna allemaal een behoorlijke portie ellende in hun jeugd hebben gehad,’
constateert De Wilde. ‘Er wordt onderzoek gedaan naar de rol van het geheugen in
het omgaan met ernstige problemen. De nauwkeurige herinnering aan veel
traumatische jeugdervaringen wordt ter zelfbescherming als het ware uit het
geheugen verbannen. Maar dat beperkt tegelijkertijd op latere leeftijd het
vermogen oplossingen te vinden voor ernstige problemen.’
Sinds anderhalf jaar werkt hij als hoofd onderzoek van de sectie Jeugd bij
de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) Rotterdam. Daarvoor was hij aan de
universiteit van Leiden docent en deskundige in de emotionele ontwikkeling van
jongeren. Maar voor onderzoek over zelfmoord was geen geld los te krijgen. ‘Men
heeft de indruk dat het wel goed gaat. De zelfmoordcijfers zijn weer gedaald de
afgelopen tien jaar (van 1800 naar 1500 mensen per jaar, red.). Maar onder
jongeren tot twintig jaar is dat niet het geval, daar is zelfs een lichte
stijging te zien. Het is moeilijk aan te tonen dat jongeren kampen met steeds
meer of steeds grotere emotionele problemen. Dat is – nog – niet gemeten. Maar
het zou mij niet verbazen. Uit gegevens van het Nemesis-onderzoek (van het
Trimbos instituut) blijkt dat minstens één op de vijf volwassen mensen lijdt aan
een psychische stoornis. Vijf jaar geleden constateerde de Wereldbank al dat in
het jaar 2020 depressie en psychische stoornissen de belangrijkste
gezondheidsproblemen zouden zijn. Dat zijn wél de jongeren van vandaag! Het is
mijn overtuiging dat de jeugd steeds meer onder druk staat door de snel
veranderende maatschappij. Ze krijgt veel meer informatie, wat betekent dat zij
steeds meer keuzes moeten maken. Daarbij kun je ook meer frustraties oplopen
over de keuzes die je niet maakt.’
Waar hebben ze last van, die jongeren?
‘Van de veelheid en complexiteit van maatschappelijke veranderingen. Neem
nu relaties. Vroeger ging je gewoon trouwen, klaar. Of niet. Nu heb je een
veelheid van partnerkeuzes en van mogelijkheden om samen te leven – alleen, met
z’n drieën, homoseksueel, met of zonder kinderen. Het is heel wat ingewikkelder
om je eigen identiteit te vormen aan de hand van al die mogelijkheden die er
zijn. Ja, volwassenen hebben ook te maken met die veelheid aan informatie. Maar
ze ontlenen daar niet meer hun identiteit aan. Als ik denk: “ik kan met die
I-mode niet omgaan”, dan doe ik er gewoon niks mee.
‘Evident is wel de toename van gedragsproblemen bij jongeren. Vandaar al
die aandacht voor veiligheid tegenwoordig. Maar die gedragsproblemen komen ook
voort uit dezelfde problemen als waar suïcidale jongeren mee kampen. Een
gepensioneerde zenuwarts gaf mij lang geleden eens een lijstje met de kenmerken
van een moordenaar. Opvallend is dat veel van die kenmerken ook op
zelfmoordenaars van toepassing zijn. Bijvoorbeeld een ingewikkelde
gezinssituatie, moeilijke hechting, moeilijkheden met relaties. Er zijn
gemeenschappelijke biologische factoren. Suïcide is vaak ook een agressieve
daad, maar dan vooral tegen de persoon zelf gericht. Stofjes in de hersenen die
met agressiviteit en impulsiviteit samenhangen blijken ook meer bij suïcidale
personen terug te vinden te zijn.’
Wat maakt het verschil of je zelfmoordenaar wordt of
moordenaar?
‘Het heeft onder meer te maken met omgevingsfactoren voor welke richting je
kiest. Het verlies van dierbaren in de omgeving of krenkende gebeurtenissen
zouden meer de suïcidaliteit bevorderen. Iemand die helemaal geen
hechtingsbanden heeft, zou eerder de moordkant op gaan. Althans, dat is de
hypothese. Hoe dan ook, problemen in de gezinssituatie zijn de belangrijkste
factoren die bijdragen aan suïcidaliteit. Als het in de eerste levensjaren al
mis gaat met de hechting aan ouders, is dat een voorbode voor problemen. Dat
komt in vele onderzoeken naar voren. Het is een voorspeller voor het
zelfmoordrisico, maar ook voor aanhoudende delinquentie. Het is dus heel
belangrijk dat problemen in het gezin vroeg opgepakt worden. Daarom wordt in
Rotterdam nu ook zwaar ingezet op opvoedingsondersteuning en het onderkennen van
psychische problemen bij ouders. Het is de bedoeling dat al op de
consultatiebureaus met elk ouderpaar een gesprek gevoerd gaat worden om
eventuele gezinsproblemen te onderkennen.’
Vooral allochtone meisjes vormen een grotere
risicogroep.
‘In onderzoeken vinden we geregeld terug dat met name Turkse meisjes vaak
te kampen hebben met depressiviteit. We weten niet precies hoe dat komt. Meisjes
hebben, denk ik, meer dan jongens moeite met wat kan en mag. Hun wens om
carrière te maken wordt thuis vaak niet serieus genomen. Ze hebben van huis uit
weinig vrijheid, maar ze moeten veel. Ze zweven tussen twee culturen. Hun
identiteitsproblemen zijn groot. Dat maakt hen tot risicogroep.’
Hoe merk je of iemand echt zelfmoord wil plegen?
‘Dat kun je niet zonder meer herkennen, omdat dat proces zich in fases
voltrekt. Je kunt wel aan jongeren merken dat ze niet goed in hun vel zitten.
Bijvoorbeeld omdat ze erg teruggetrokken zijn, of het gaat met leren ineens niet
goed. Belangrijk is om te proberen het gesprek aan te gaan, nog vóór de
problemen zijn geëscaleerd. Als iemand met zelfmoordgedachten rondloopt, moet
dat ook helder op tafel komen. Gewoon vragen, ja. Voor de persoon zelf komt zo’n
vraag niet als een verrassing. Men vindt het juist prettig daarover te praten
zonder dat het gevoel weggewuifd wordt met “dat gaat wel weer over”.
‘Maar je moet die jongeren wel voor zo’n gesprek binnenkrijgen. Scholen
spelen daarin een belangrijke rol. Suïcidale jongeren wenden zich meestal niet
tot hun ouders, eerder tot leeftijdgenoten. Op scholen zou een goed zorgsysteem
moeten zijn om met problemen van jongeren om te gaan. Je kunt denken aan een
toegankelijke vertrouwenspersoon of een jeugdverpleegkundige. Maar je moet ook
een sfeer creëren om zoiets bespreekbaar te maken. Door bijvoorbeeld lessen over
onderwerpen als psychische problemen in het schoolprogramma op te nemen. De GGD
Rotterdam heeft een lesprogramma ontwikkeld voor klas een tot en met drie in het
voorgezet onderwijs. Dat gaat over dingen als: wat kun je doen met ruzies,
emotionele problemen, seksuele benadering, drugsaanbod. Doel is om jongeren
handvatten te geven weerbaar te zijn. Ik zie daarin een belangrijke taak voor de
GGD’en. Wij kijken of de kapstokjes ver genoeg uit elkaar hangen, omdat de
hoofdluis anders zo makkelijk overspringt. Voor het omgaan met emotionele
problemen van jongeren zou zo’n gedetailleerde aandacht eigenlijk ook op zijn
plaats zijn. De komende tijd gaan we jongeren op scholen vaker uitnodigen voor
een gesprek. Daarin komen ook emotionele en gedragsproblemen aan de orde.’
Schiet de hulpverlening voor suïcidale jongeren
tekort?
‘Als je nabestaanden spreekt over hun ervaringen met hulpverleners, dan
blijkt daar veel frustratie uit. Over dat opgenomen kinderen naar huis mogen,
terwijl ze suïcidaal zijn. Bij een zelfmoord voelt iedereen zich
verantwoordelijk, nabestaanden voelen het als hun falen. Als dat zo is, dan
faalt iedereen, ook de jongere zelf. Zelfmoord is een schreeuw van psychische
pijn: “Ik kan op geen andere manier meer met mijn problemen omgaan”.
Hulpverlening aan suïcidale mensen is vaak héél erg moeilijk. Je kunt het niet
alleen de hulpverlener aanrekenen dat hij geen contact krijgt met zijn suïcidale
cliënt. Ze moeten zélf ook willen praten over hun problemen. Suïcidale mensen
kunnen heel lang mooi weer spelen. Je kunt niet alles voorkomen.’/Carolien
StamBRON: Zorg + Welzijn Magazine, 16 oktober 2002