De Nederlandse samenleving legt in de beeldvorming rond
vluchtelingen de nadruk op hun beperkingen en niet op hun mogelijkheden. Dat
zegt Parvin Shahbazy, een uit Iran gevluchte sociologe, in de doctoraalscriptie
waarmee ze onlangs aan de Universiteit van Utrecht afstudeerde. Zij onderzocht
de ontwikkeling van elf hoogopgeleide vrouwen, die met een diploma uit Iran of
Afghanistan een plaats proberen te verwerven op de arbeidsmarkt. ‘Zelf vinden de
vluchtelingenvrouwen dat hun mogelijkheden groter zijn dan hun beperkingen. Als
je de taal niet helemaal goed spreekt, twijfelen werkgevers direct aan al je
kwaliteiten. En dat terwijl mensen vaak unieke ervaringen hebben opgedaan in het
verzet tegen dictatuur. Ze hebben hun leven op het spel gezet, zijn naar de
gevangenis geweest.’
Een van Shahbazy’s respondenten, een scheikundige, zat vijf jaar in Iran in
de gevangenis en sleet daarna drie jaar in een Nederlands asielzoekerscentrum.
Vanwege een echtscheiding en de asielprocedure lukte doorstuderen hier niet
meer. ‘Ze deed een computercursus, solliciteerde 150 keer, maar werd nooit
uitgenodigd. Zelf vermoedt ze dat het komt omdat ze in Iran in de gevangenis
heeft gezeten. Zo’n werkgever zegt het niet, maar vermoedelijk is hij bang dat
zo iemand te vasthoudend is. Maar juist zij heeft in de gevangenis geleerd te
overleven en flexibel te zijn.’
Afstemming
Voor het fenomeen Erkenning van Verworven Competenties (EVC) lijkt aandacht
genoeg. Het gaat daarbij om de formele erkenning van kennis en vaardigheden die
je niet in een gekwalificeerde opleiding leert, maar elders verwerft. Onlangs
presenteerde het ministerie van Sociale Zaken een ‘Plan van aanpak
arbeidsmarktpositie hoger opgeleide vluchtelingen’. Het Kenniscentrum EVC
onderzoekt de mogelijkheden voor een transnationaal kenniscentrum EVC voor
niet-traditionele doelgroepen. Maar hoe zit het met EVC in de praktijk?
Het Centrum voor Innovatie van Opleidingen (Cinop) ontwikkelde een
zogeheten ‘portfoliomethodiek’ voor de inburgeringsprogramma’s, die nieuwkomers
verplicht bij de Regionale Opleidings Centra (ROC’s) volgen. De nieuwkomer zet
op een rijtje over welke diploma’s, leer- en werkervaringen hij beschikt en
welke competenties hij nog moet bijleren. De nieuwkomer brengt daarbij in kaart
wat hij kan, wie hij is en welke eisen de Nederlandse arbeidsmarkt stelt. Het
gaat daarbij niet meer alleen om kennis, maar ook of iemand zich goed ka
presenteren of goed in een team kan werken. ‘Vroeger dachten nieuwkomers: “als
ik drie jaar Nederlands leer, kom ik er wel”,’ zegt Maria van der Vegt van
Cinop. ‘Door loopbaanoriëntatie worden ze gestimuleerd meer na te denken over de
waarde van hun diploma en over de vraag of ze bijscholing nodig hebben. Samen
met de deelnemer proberen we de verworven competenties te herkennen en vast te
leggen. Dat kan in de toekomst leiden tot een EVC-procedure, de formele
erkenning van competenties.’
Rond de loopbaanoriëntatie bestaan nog wel knelpunten, stelt Van der Vegt.
Die hebben met name te maken met afstemming tussen verschillende instanties en
deskundigheid bij ROC’s. ‘Centra voor werk en inkomen vegen soms een plan van
tafel dat ROC’s voor een cursist hebben gemaakt, omdat ze er heel anders
tegenaan kijken. Ook de deskundigheid bij ROC’s is een knelpunt. Deze scholen
hebben wel mentoren, maar die hebben vaak geen loopbaanoriëntatie gegeven, die
moeten daar in worden bijgeschoold.’
Een knelpunt is ook de internationale diplomawaardering. Voor veel beroepen
gaat die goed, maar in de (para)medische sector duurt het nog te lang, zegt Van
der Vegt. ‘De procedure duurt soms een half jaar, waardoor de nieuwkomers geen
plannen kunnen maken. Daarna horen ze alsnog dat ze een hele studie moeten doen.
Dat het ministerie precies is, is terecht. Maar de vraag is of dat zo lang moet
duren. Bij andere beroepen is de diplomawaardering vaak binnen een paar weken
rond.’
Rigide
De waarderingsprocedure is ingewikkeld, zegt Aleid Jolink van het
Verwijspunt buitenlandse gediplomeerden Volksgezondheid. Het Verwijspunt is
onderdeel van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en probeert
sinds begin dit jaar buitenlandse (para-)medici wegwijs te maken in de
Nederlandse gezondheidszorg. Voor de diplomawaardering stuurt het Verwijspunt
mensen met een medische opleiding door naar het bureau Buitenlandse
Diplomahouders. Dit geeft een advies aan de minister over de diploma’s
(gelijkwaardig, nagenoeg gelijkwaardig of niet gelijkwaardig). Met zo’n
verklaring kunnen de medici opgenomen worden in het BIG-register. Dat is nodig
om hier het beroep uit te oefenen. Over diplomawaardering is geen discussie
mogelijk, zegt Jolink. ‘Je kunt op die kwaliteitseisen geen uitzonderingen
maken. Medici en paramedici overschatten hun eigen competenties vaak. Iemand die
operatieassistent in Irak was, heeft niet automatisch de nodige competenties om
hier meteen in dezelfde functie aan de slag te kunnen.’
Sinds 1 januari deden zo’n drieduizend werkzoekenden een beroep op het
Verwijspunt. Duizend (para)medici vroegen een verklaring van vakbekwaamheid aan.
De helft van hen kreeg op grond van aantoonbare kwalificaties direct het advies
een nieuwe medische opleiding te volgen.
VWS kijkt helemaal niet naar eerder verworven competenties, maar stuurt
driekwart van de buitenlandse medici direct weer terug naar de
universiteitsbanken, constateert Ingrid van den Elsen, senior
studentenbegeleider bij de stichting voor vluchtelingstudenten UAF. Gaat het
ministerie te rigide om met de diplomawaardering? ‘Ja,’ vindt Van den Elsen. ‘Je
kunt je afvragen of je iemand die in Irak tien jaar als internist heeft gewerkt,
weer moet terugsturen naar de collegebanken. Die moet dan eerst weer zijn
diploma basisarts halen en zich vervolgens helemaal opnieuw specialiseren. Dat
is het heikele punt van al die artsen die nu in Nederland zijn.’
Tegelijk gaan ziekenhuizen soms heel makkelijk om met het halen van artsen
en verpleegkundigen uit verre landen, vindt ze. ‘Dat terwijl we hier vierhonderd
vluchtelingartsen hebben die al gekwalificeerd zouden moeten zijn. Bij onze
cliënten uit Afghanistan, Iran en Irak heb ik het de laatste jaren niet meer
meegemaakt dat ze in een andere categorie dan “niet gelijkwaardig” zijn
geplaatst. VWS stuurt ze terug naar de medische faculteit. Die bepaalt dan wat
je programma is, maar daarover is ook geen eenduidigheid. Alle acht faculteiten
hebben andere programma’s. Zo’n terugverwijzing is heel erg voor iemand die
vijftien jaar een eigen kliniek heeft gedraaid.’
De stichting Sibio biedt loopbaanadvies, coaching en begeleiding aan (para)
medici met een buitenlands diploma. Sibio begeleidt vooral mensen die er niet
voor kiezen terug te gaan naar de universiteit: maar liefst tachtig procent
start een omscholingstraject naar een ander medisch beroep. Sinds 1997
begeleidde Sibio 210 medici en paramedici naar een nieuwe loopbaan, vertelt
directeur Patricia Beversluis. ‘We bekijken in hoeverre de kwalificaties en
competenties hier toepasbaar zijn. Alles zit in het traject: begeleiding bij
diplomawaardering, attitude en cultuur. Dat doen we door oriënterende stages,
vaktaalstages, modules en individuele trajectbegeleiding.’
Toestemming verkrijgen van de sociale dienst voor het volgen van een
traject bij Sibio is een groter knelpunt dan de trage procedure van de
diplomawaardering, vindt Beversluis. ‘De sociale dienst in Groningen weet in
januari nog niet of ze iemand toestaat een traject bij Sibio te doen. In
december hoort deze dan dat het niet doorgaat. Heel frustrerend, mensen
verliezen dan weer een jaar. De bureaucratie in Nederland is een drama
apart.’
Voor artsen is ook de inburgering via een ROC een probleem. Beversluis:
‘Zij hebben veel meer aan een traject bij Sibio, in combinatie met inburgering
bij het ROC. Zij oriënteren zich liever in het ziekenhuis. Het ROC gaat te
langzaam, want het heeft een aanbod van vier ochtenden per week. Bij ons heb je
de hele week een programma. Als ze hier komen, zijn ze vaak nog maanden boos.
Waarom zijn we hier niet eerder naar toe gestuurd?’/Martin
Zuithof