Vijftien, twintig jaar verslaafd aan harddrugs, zichzelf verwaarlozend, geen contact meer met familie, torenhoge schulden en draaideurcrimineel. Ondanks talloze afkickpogingen lukt het de meeste chronisch verslaafde criminelen niet om uit ‘de scene’ te komen. Justitie en verslavingszorg hebben alles geprobeerd, maar voor deze groep werkt alleen opsluiting of zorg niet. In 2001 is als experiment gekozen voor een combinatie van die twee in Utrecht, Rotterdam en Amsterdam. Verplicht afkicken met uiteindelijk doel resocialisatie en terugdringen van de criminaliteit. De dwangvariant van de Strafrechtelijke Opvang Verslaafden kost een paar centen – 198 euro per cliënt per dag, betaald door gemeente, Justitie en VWS – maar dan heb je ook wat. Toch? ‘Het is tenminste het proberen waard,’ zegt Gerard Franssen, programmamanager en unitdirecteur van de SOV in de Amsterdamse Bijlmerbajes.
Vooruitlopend op de dwangvariant van de SOV is een paar jaar geëxperimenteerd met de zogenaamde SOV-drang in Rotterdam. Halverwege de jaren negentig had Rotterdam veel overlast van verslaafde criminelen. De situatie werd zelfs zo erg dat bewoners van stadsdeel Spangen het recht in eigen hand wilden nemen. Verplicht afkicken kwam ter sprake.
Om het programma te ontwikkelen en te testen voordat het ingevoerd zou worden in de SOV-dwang startte in oktober 1996 de Rotterdamse drangvariant. Hier ontwikkelde directeur Willem van der Zee een driefasenprogramma dat uiteindelijk ook opgenomen zou worden in de latere dwangvariant. Inmiddels is het experiment zo succesvol gebleken, dat de SOV-drang een paar keer verlengd is en nu als stichting doorgaat tot in ieder geval eind 2005. Dan stopt de financiering van gemeente, Justitie en VWS. De cliënten komen vrijwillig of via de verslavingsreclassering bij de SOV terecht. Ze zijn door justitie op een lijst gezet, doordat ze aan de criteria hiervoor voldoen. Ze moeten minimaal vijf jaar verslaafd zijn aan harddrugs (meestal is dit veel langer) en veelvuldig met justitie in aanraking zijn geweest. Justitie biedt hen de SOV aan in plaats van voorlopige hechtenis.
No-nonsense
Tijdens de eerste fase van de drangvariant van de SOV in Rotterdam wonen de cliënten op locatie Ossendrecht in een oude kazerne. Hier blijven ze zes tot negen maanden, waarin ze afkicken en allerlei resocialisatieprogramma’s volgen. De tweede halfopen fase die even lang duurt vindt plaats vanuit het landgoed Nieuw-Rhodenrijs. De cliënten krijgen hier geleidelijk meer vrijheden en kunnen oefenen met de nieuw aangeleerde vaardigheden. De derde, open fase is gericht op terugkeer in de maatschappij. Deelnemers wonen in deze laatste fase begeleid op kamers of in huizen.
Het programma van de SOV-drang is gebaseerd op vijf pijlers: werk en opleiding, relaties, zinvolle vrijetijdsbesteding, huisvesting en schuldhulpverlening. Directeur Van der Zee legt de nadruk op de praktische aanpak. ‘Het is echt een no-nonsense programma, waar tegelijkertijd aan alle problemen wordt gewerkt. De bewoners hebben in het verleden al vaak genoeg met hulpverleners gepraat. Daarom houden we het zo praktisch mogelijk. Binnen twee weken moeten de bewoners afgekickt zijn. Vervolgens vullen we de dagen met werken, sporten en maatschappelijke trainingen. Van zeven tot zeven volgen ze een vast schema. Dat biedt structuur, maar vereist ook discipline.’ Motivatie noemt Van der Zee het meest belangrijk. ‘Verslaafden mogen ook alleen deelnemen als we merken dat ze in een bepaalde mate gemotiveerd zijn. Terugval hoort erbij, dat gebeurt bij bijna alle deelnemers. Maar als ze daarna inzien dat ze die kant niet meer opwillen, dan mogen ze in het programma blijven. We hebben te maken met mensen die niet dieper kunnen zinken. Ze zijn alles kwijt. Als ze dat inzien en karakter tonen, verdienen ze ook een tweede kans.’
De doelgroep is de laatste twee jaar veranderd. Naast de verslaving hebben veel deelnemers psychiatrische stoornissen. Sommigen kunnen het programma niet aan, maar voor een deel slaagt het praktische programma wel. Van der Zee: ‘Sinds anderhalf jaar hebben we een psychiater in dienst en er is veel aandacht voor de diagnostiek. Vaak blijkt dat deze deelnemers met psychiatrische stoornissen niet voor zichzelf kunnen zorgen, maar met goede begeleiding kunnen we ze wel van de straat houden. Soms dragen we ze over naar een andere instelling of zoeken we naar een geschikte vorm van opvang. Wij zijn er primair voor verslaafden, maar je ontkomt niet aan de achterliggende problematiek. We zoeken daarom ook steeds meer contact met psychiatrische instellingen.’ Omdat de financiering van gemeente, Justitie en VWS eind 2005 stopt, is Van der Zee nu in gesprek met ggz- en verslavingsinstellingen om te kijken of er mogelijkheden tot fusie zijn.
De SOV-drang heeft 36 plaatsen in de eerste fase, maar Van der Zee wil dat uitbreiden naar zestig. Niet alleen omdat er mensen op de wachtlijst zijn, maar hij wil ook een aparte afdeling binnen de oude kazerne Ossendrecht waar verslaafden de tijd krijgen om een beslissing te nemen of ze wel of niet door willen met het programma. ‘In de eerste fase valt 75 procent van de deelnemers af. Dat is te hoog. Vaak blijkt dat ze niet voldoende gemotiveerd waren. Ik wil een detoxfase inlassen (bestrijden van vergiftigingsverschijnselen, red.). Daarbij zouden de cliënten dan vier weken de tijd hebben om te beslissen of ze dit willen of niet. Dan houd je de echt gemotiveerde mensen in de eerste fase over.’
Uit onderzoek door bureau Intraval in opdracht van de Rotterdamse GGD blijkt dat ruim 22 procent van de deelnemers van SOV-drang het na afloop van het programma goed doet. Ze werken of hebben een goede dagbesteding, zijn niet meer met justitie in aanraking gekomen en gebruiken geen drugs meer. Vanuit verschillende gemeenten is belangstelling getoond voor het project, maar de 160 euro per dag is niet goedkoop. Van der Zee: ‘Om aan alle problemen te werken is twee jaar nodig. Onze trajectbegeleiders blijven ook altijd beschikbaar voor nazorg. Een langlopend traject is voor deze groep gebruikers noodzakelijk om een nieuw leven op te bouwen. Uiteindelijk verdient dat zich weer terug.’ Peter Vogelzang, voorzitter van de Raad van Hoofdcommissarissen en korpschef van Utrecht berekende dat verslaafde criminelen per dag zo’n 650 euro aan spullen stelen.
Motivatie
Nadat het programma binnen de SOV-drang succesvol was ontwikkeld en getest, ging medio 2001 de SOV-dwang van start. De programma’s lijken op elkaar, maar er is één groot verschil: de deelnemers zitten in de bajes. Van der Zee is daar geen voorstander van. ‘Ik vind het goed dat de dwangvariant wordt getest, maar motivatie is voor mij het belangrijkst. Als je de SOV als straf krijgt opgelegd, kun je niet spreken van gemotiveerd zijn. Ik ben van mening dat Justitie meer gebruik moet maken van de drangvariant. We hebben ons succes bewezen.’ Bij het onderzoek dat binnenkort naar de SOV-dwang wordt gedaan, hoopt hij dat de onderzoekers ook kijken naar de verschillen tussen drang en dwang.
De afgelopen maanden is veel kritiek gekomen op de SOV-dwang. Het experiment zou een mislukking zijn omdat veel deelnemers meteen na vrijlating naar de drugs zouden grijpen. Een journaliste van dagblad Het Parool volgde drie deelnemers en concludeerde eind februari in haar krant dat van de dertig Amsterdamse SOV’ers inmiddels weer 26 aan de dope zijn. Locatiedirecteur Paul Guldenaar van de SOV-dwang in PI Over-Amstel (Bijlmerbajes) zegt dat die gegevens volledig uit de lucht gegrepen zijn en bovendien ook niet relevant voor het wel of niet slagen van het experiment. ‘Van de 24 deelnemers die begin dit jaar klaar waren, zijn dertien niet teruggevallen in de criminaliteit. Inmiddels zijn er veertig buiten, maar daar heb ik geen gegevens van. Afkicken is geen doelstelling van de maatregel. Het gaat met name om resocialisatie en het stoppen van overlastgevend gedrag. Daar voldoen we aan.’
Als verslaafde criminelen de SOV-dwangmaatregel krijgen opgelegd door de rechter, moeten ze al verschillende afkickpogingen hebben gedaan. Ook dit programma is gericht op resocialisatie en terugdringen van de criminaliteit. Tijdens de twee jaar dat de cliënten in het programma zitten wordt geprobeerd het leven weer op de rails te krijgen: dagbesteding, contact met familie, schuldsanering, huisvesting. De eerste fase lijkt op het regime van het Huis van Bewaring. De SOV-veroordeelden zitten eerst alleen op een cel en vervolgens gaan ze meer in de groep leven en krijgen ze steeds meer verantwoordelijkheden. Het is de bedoeling dat ze in de tweede fase naar buiten kunnen om te werken of voor een andere dagbesteding. In de laatste fase kunnen ze dan in een woning in de stad wonen. Dit loopt allemaal niet volgens plan.
Unitdirecteur en programmamanager Gerard Franssen noemt de fasen die buiten de gevangenis horen ‘het trauma van het project’. ‘We hebben met de moeilijkste categorie cliënten te maken die allemaal wel eens een terugval zullen krijgen. Maatwerk Amsterdam, die in nauwe samenwerking met de Sociale Dienst en CWI de reïntegratie verzorgt van langdurig werkzoekenden naar werk in Amsterdam, regelt ook het werk voor de cliënten van de SOV-dwang. Het lukt hen niet om elke bewoner in een traject te plaatsen. Het komt er op neer dat niet voor iedereen huisvesting te regelen is – mede door de psychiatrische problematiek – en dagbesteding is ook erg lastig. Slechts de helft van de groep komt buiten te wonen. Een groot deel blijft dus gedurende alle fasen in de bajes en dat was niet de afspraak. Schizofrenen en zwakbegaafden die hier eigenlijk niet horen te zitten, proberen we in een beschermde woonomgeving te krijgen. Een aantal keren lukt dit, maar het is lastig om iemand met drie-, vierdubbele problematiek ergens onder te brengen.’
Vreemde eend
De samenwerking in de keten (met onder andere gemeente, sociale dienst en opvanginstelling HVO-Querido) van de dwangvariant van de SOV verloopt volgens de beide SOV-directeuren in Amsterdam goed, maar ondanks dat is het lastig om voor de complexe problematiek de juiste oplossingen te bedenken. Een punt van gesprek is de locatie. Guldenaar: ‘Onze verslaafden horen niet in een zwaar beveiligde gevangenis te zitten. Een plek in de samenleving is een stuk beter, want het gaat tenslotte om resocialisatie. Hier zitten de 72 deelnemers tussen de zwaarste criminelen, terwijl het bij hen om kleine vergrijpen gaat. Ze zijn hier een vreemde eend in de bijt.’
Een ander knelpunt in de SOV-dwang is het uitblijven van nazorg. De verslavingsreclassering regelt trajectbegeleiding in de laatste fase, maar daarna houdt alles op. Franssen: ‘Wij kunnen van hieruit niks doen als de cliënten buiten zijn, want we hebben geen outreachende taak. Ze worden nu na twee jaar aan hun lot overgelaten. De reguliere zorgvoorzieningen zouden dit kunnen oppakken.’ Dat ondanks deze punten meer dan de helft van de SOV-veroordeelden na het programma tot nu toe niet teruggevallen is in de criminaliteit, noemen Franssen en Guldenaar een succes. Dat een groot deel van hen weer drugs gebruikt en daardoor waarschijnlijk meer geld zal moeten vergaren door te stelen, is volgens Franssen niet een automatisch gevolg. ‘Als ze gecontroleerd gebruiken hoeft dat geen probleem te zijn. Met methadon als aanvulling kan het ook goed gaan. Waar het mij om gaat, is dat ze van zorgmijders veranderen in zorgvragers. Als ze voelen dat het de verkeerde kant op gaat, weten ze waar ze terecht kunnen.’
Franssen noemt de SOV niet de oplossing van alle problemen, maar vindt dat het experiment de moeite van het onderzoeken waard. Op 1 augustus zijn de eerste bewoners een jaar uitgestroomd. Vanaf dat moment wordt duidelijk wat de maatregel heeft opgeleverd.
Hoogleraar verslavingszorg Wim van den Brink leidt het onderzoek naar het effect van de dwangmaatregel in opdracht van het ministerie. Pas na afloop wordt duidelijk hoe succesvol de SOV-dwang nu eigenlijk is. Wellicht is het zinvol om tijdens het onderzoek een vergelijking te maken met de al bewezen succesvolle en goedkopere drangversie van de SOV. Voorlopig is het nog een kwestie van afstemmen, bijschaven en hopen dat de weer drugs gebruikende ex-cliënten voldoende eigen vermogen hebben om aan hun drugs te komen.