Al pratende aan de telefoon, gebaart Fatima Sabah (43) vanuit haar sober ingerichte kantoortje dat de vrouwen die binnenkomen, moeten plaatsnemen aan de tafel in de andere ruimte. Er zijn weer nieuwe bezoeksters in het vrouwencentrum Nisa for Nisa (vrouwen voor vrouwen) gekomen. In het centrum, gelegen in de deelgemeente Overtoomse Veld in Amsterdam-West waar voornamelijk Turken en Marokkanen wonen, komen zo’n tweehonderd vrouwen over de vloer voor Nederlandse les, computerles, aerobic, fietsles en heel veel verschillende voorlichtingsmiddagen. Sabah heeft het druk, de nieuwe cursussen voor allochtone vrouwen starten namelijk weer. Vanachter haar brillenglazen beginnen haar kleine ogen opeens ontdeugend te lachen. ‘Vrouwen moeten ook hun huis uitkomen. Het is niet meer van deze tijd dat de mannen de aardappelen en het meel mee naar huis brengen.’
Vertrouwelijkheid
Drie jaar geleden kreeg Sabah de huidige plek voor haar vrouwencentrum door het stadsdeel toegewezen. De toenmalige wethouder was in het begin vrij sceptisch, want volgens hem waren er al zoveel organisaties die zich met deze doelgroep bezighielden. En daarnaast zag hij de kans van slagen voor een leidinggevende vrouw ook niet zo zitten. Het waren voornamelijk mannen die in deze buurt welzijnsorganisaties runden. Bij eventuele overlegsituaties zou Sabah het onderspit delven. ‘Maar ik woon al twaalf jaar in deze wijk en er is niet één welzijnsorganisatie die mijn vrouwen weet te bereiken. Dit komt omdat zij niet echt rekening houden met de behoeften van deze vrouwen. Als je naar de vrouwen luistert, dan hoor je wat zij willen en dan hoor je ook dat zij dat in een vertrouwelijke sfeer willen. Dat betekent in een centrum waar zij zich thuis kunnen voelen tussen vrouwen en niet in het zo typisch Nederlandse buurthuis, waar iedereen in en uit kan lopen. Daarnaast begrijp ik de vrouwen, omdat ik als geïmmigreerde Marokkaanse hetzelfde meegemaakt heb als zij. Ik denk dat Nisa for Nisa twaalf jaar geleden al bestaan had als er echt naar de vrouwen was geluisterd, maar dan opgestart door iemand anders.’
Ook verder om zich heen ziet Sabah dat de emancipatie van allochtone vrouwen niet goed van de grond komt. Haar verwijt is niet alleen gericht tegen de moslimmannen, maar ook tegen de Nederlandse overheid. Volgens haar wilden veel vrouwen wel werken of studeren toen ze naar Nederland kwamen, maar liepen ze tegen een overheidsbeleid aan dat hen niet op weg hielp te integreren in deze maatschappij. Sabah: ‘Tot zo’n tien jaar geleden waren er bijna geen initiatieven vanuit de overheid om allochtonen door middel van voorlichting te betrekken bij het maatschappelijk proces. Nu wordt er van alle kanten aan de allochtoon getrokken en is hij tot van alles en nog wat verplicht.’
Als voorbeeld schetst Sabah haar eigen situatie. ‘Ik heb mijn jongste twee kinderen een jaar bij mijn familie in Marokko moeten achterlaten, omdat ik geen oppas in Nederland voor hen had. Van het bestaan van crèches had ik geen idee. In Marokko werken de meeste vrouwen niet en heb je dit soort opvangmogelijkheden niet. Je weet dus niet beter of het is er in Nederland ook niet. Dus je staat er ook niet bij stil dat dit soort mogelijkheden er eventueel in Nederland zijn.’
‘Ik ben heel erg jaloers op nieuwkomers en tienermoeders,’ vervolgt ze. ‘Voor nieuwkomers ligt alles klaar. Je bent hier nog maar een week of je moet verplicht zes weken lang naar een inburgeringcursus. Daarnaast kan je man je niet meer dwingen thuis te blijven. Jonge moeders hebben weer alle mogelijkheden om te achterhalen hoe je moet omgaan met je kinderen in dit land. Ze krijgen alle mogelijke voorlichting over kinderopvang, opvoeding, scholing en (alleen) ouderschap.’
Thuis zitten
Fatima Sabah was zestien jaar toen ze trouwde en vanuit het zuiden van Marokko met haar man meereisde naar Nederland. Als ze van tevoren had geweten hoe zwaar de jaren die in het verschiet lagen zouden worden dan was ze niet met hem meegegaan. ‘Het was december 1977, en extreem koud. Ik wilde gelijk terug naar Marokko,’ bekent ze. ‘Ik kom uit het warmere deel van Marokko en had nog nooit van sneeuw gehoord, laat staan gezien. Ik zei tegen mijn man: “ik wil terug naar mijn moeder”. Afgezien van de kou, sprak ik de taal niet en waren wij in Amsterdam-Noord de enige allochtonen. Toen mijn schoonvader hoorde dat ik terug wilde, heeft hij mijn paspoort afgepakt en bewaard. “Jij gaat helemaal niet terug,” liet hij mij weten, “jij bent getrouwd, je hebt een verantwoordelijkheid”.’
Sabah had het gevoel dat ze geen kant op kon. Haar man werkte vijf dagen in de week en had alleen in de weekenden tijd voor haar. Op doordeweekse dagen ging ze de deur niet uit, omdat ze de weg niet kende en omdat ze niemand durfde aan te spreken voor raad en hulp. ‘Ik voelde me een verdwaalde vogel die uit de lucht was komen vallen. Het vliegtuig uit Marokko had mij boven Nederland gedropt,’ schetst Sabah haar situatie. Ze maakte de balans op. Thuis zitten wilde ze niet. Terug naar Marokko zat er voorlopig niet in. Het enige wat ze kon doen was een baantje zoeken. Twintig dagen nadat ze in Nederland was gearriveerd, kreeg ze werk in de horeca. Ook daar was zij de enige allochtoon. ‘Maar dat bleek juist goed uit te pakken. Ik werd gedwongen te communiceren, hoe gebrekkig dat in het begin ook ging.’
Sabah vertelt dat ze ‘gelukkig’ een ruimdenkende man heeft die haar de vrijheid heeft gegeven en haar liet werken. ‘Als ik een man had gehad die van mij verlangde de hele dag thuis te zijn, dan had ik ondertussen tien kinderen en woog ik honderd kilo. Vrouwen die zich in zo’n positie bevinden, doen het huishouden en baren kinderen,’ meent ze. ‘Dat is echt vreselijk. Voor dat soort vrouwen ben ik dit vrouwencentrum begonnen. Een centrum waar vrouwen niet alleen cursussen volgen, maar ook voorlichting krijgen, elkaar ontmoeten, met elkaar praten, koffie drinken en vertellen wat ze dwars zit’. Sabah besteedt in haar centrum veel aandacht aan thema’s als opvoeden. Bijvoorbeeld hoe je moet omgaan met kinderen die in twee culturen opgroeien. ‘In Marokko en Turkije word je heel anders opgevoed dan hier in Nederland. Het is heel moeilijk je kind in dit land op te voeden zoals je dat gewend was in je eigen land. Ik had vroeger ook graag geleerd hoe je kinderen moet opvoeden in een vrijere samenleving. In Marokko leerde ik dat je je kind moet straffen door onder meer te slaan. Je ging niet met je kind in discussie. De ouder had gelijk, de jongere gehoorzaamde. In Nederland leren ouders dat ze met hun kinderen moeten praten.’
Buurtcontacten
Toen Sabah net haar vrouwencentrum Nisa for Nisa was gestart, ondervond ze veel weerstand van de mannen uit de buurt. Ze is zelfs een paar keer door mannen aangevallen. Sommige mannen verwijten haar dat ze ‘de ogen van hun vrouwen opent’. Sabah: ‘Dat betekent dat ik hun vrouwen te veel vrijheid voorspiegel. En dat willen die mannen liever niet. Het klinkt ongelooflijk, maar er zijn nog steeds veel moslimmannen die vinden dat hun vrouw alleen goed is om kinderen te baren en voor het aanrecht. Gelukkig wordt het een stukje minder nu het verplicht is voor de vrouwen om de inburgeringcursussen te volgen.’
Vooral de Nederlandse taallessen en fietslessen zijn in Nisa for Nisa ongekend populair, zegt Sabah. Ze wil dat de vrouwen zich verantwoordelijk gaan voelen voor hun doen en laten. ‘Dit betekent bijvoorbeeld dat de vrouwen bewust hun kinderen opvoeden en dat ze zich verdiepen in de schoolkeuzes. Maar het betekent ook dat zij de Nederlandse taal onder de knie moeten krijgen. Probeer in het land waar je woont honderd procent te leven. Wil je erbij horen, dan moet je je schouders er onder zetten en niet meer het gevoel hebben dat je tot een minderheid hoort.’
‘Sinds de oprichting hebben we veel allochtone vrouwen bereikt,’ blikt Sabah terug, ‘maar nu wil ik ook autochtone vrouwen bereiken. Ik ben met een project bezig om kooklessen te organiseren. Zo leren de vrouwen elkaar kennen. Zo verschillend zijn wij niet. Het is vaak de taal die de allochtoon belemmert iets te zeggen. Wij willen graag contact. Tegen alle vrouwen wil ik zeggen: “ga op bezoek bij je buurvrouw, zeg elkaar gedag, neem het initiatief”. Het moet van beide kanten komen, maar als de ene het nalaat, moet de ander misschien eerst de stap zetten. Meer integreren tussen allochtonen en autochtonen, dat is mij streven.’