Door Mellouki Cadat en Ephraïm Patty – De Egyptisch-Zwitserse Tariq Ramadan (1962) oogst veel bewondering met zijn pleidooi voor een ‘Europese Islam’. In zijn visie, genaamd ‘New We’, moeten moslims in overeenstemming kunnen leven met hun geloof, terwijl zij ook daadwerkelijk deel uitmaken van de westerse samenleving. Doordat hij veel jonge moslims weet te bereiken zien velen hem als bruggenbouwer tussen moslims en niet-moslims. Ook wordt de charismatische filosoof gezien als iemand die een positieve invloed heeft op het voorkomen van moslimradicalisme. Ramadan behaalde een master in de filosofie en Franse literatuur en promoveerde in Arabische en islamitische studies aan de Universiteit van Genève op het gedachtegoed van zijn grootvader, Hassan Al-Banna, stichter van de Moslimbroederschap in 1928. De filosoof werd vorig jaar door het gezaghebbende tijdschrift Time uitgeroepen tot een van de honderd meest innoverende personen van de 21e eeuw.
Sinds 1 januari 2007 is Ramadan werkzaam aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam, waar hij als gasthoogleraar de leerstoel ‘Identity and Citizenship’ bekleedt. In Rotterdam is de denker bovendien betrokken bij het Rotterdamse integratiedebat, een rol die hem is toebedeeld door het Rotterdamse college van B&W. Zo geeft Ramadan lezingen, houdt hij masterclasses en bemoeit hij zich met het ‘burgerschaps-charter’, een verzameling van gedragsregels waaraan alle Rotterdammers zich zullen moeten houden. ‘Wat mij interesseerde aan dit project in Rotterdam is de afstand die we proberen te verkleinen tussen de universiteit en de samenleving, bijvoorbeeld via masterclasses. Dat is uniek in Europa en, naast het sociale belang van ons onderzoek, een essentiële dimensie van het project die niet moet worden onderschat.’
U zet zich nadrukkelijk in voor de volledige participatie van moslims in de Europese samenleving. Welke rol kunnen welzijnswerkers hierin spelen?
‘Ik vind inderdaad dat je moslim kunt zijn en ondertussen als burger volledig kunt meedraaien. Dat hebben de afgelopen dertig jaar aangetoond. Maar mijn werk in Rotterdam is niet specifiek gericht op de moslimgemeenschap. Welzijnswerkers moeten zich dan ook niet alleen richten op bepaalde gemeenschappen. We moeten goed onderscheiden wat de oorzaken van problemen zijn. Natuurlijk zijn sommige problemen van religieuze aard, maar er zijn genoeg problemen die daar niets mee te maken hebben. Denk aan sociaal economische problemen, werkloosheid, discriminatie. Daarom moeten de volgende drie pijlers centraal staan: burgerschap, identiteit en sense of belonging. Het burgerschap heeft iedereen met elkaar gemeen en de identiteit kan verschillen vanwege de diverse culturele achtergronden van de Rotterdammers. Met die pijlers in je achterhoofd kun je als professional werken aan de zogenaamde sense of belonging, het gevoel creëren dat burgers erbij horen en bijdragen aan de samenleving.’
U bent nu anderhalf jaar in Rotterdam. U hebt onder meer een stadstour gemaakt en u hebt ook gesproken met professionals uit de sociale sector, de zorg en het onderwijs. Is daar iets concreets uitgekomen?
‘Jazeker. Ik had en heb nog steeds maandelijks een ontmoeting met professionals uit die sectoren. Als eerste bespraken we de problemen, waarbij we ons dus niet alleen focusten op cultureel religieus gebied. We kwamen uit op drie probleemgebieden: het onderwijs, de banenmarkt, en de media. Daarna hebben we ons gericht op het eerste punt, het onderwijs. We hebben zes maanden lang met leraren, leerlingen en ouders gepraat. Die eerste fase is nu afgerond. Begin deze maand brengen we er een boekje over uit, waarin we onze visie uitleggen en met praktische oplossingen komen.’
Hoe wordt er tegen New We gekeken, bijvoorbeeld in relatie met school en de buurt?
‘New We als idee wordt omarmd. Het is nu aan ons om dat idee in de praktijk te brengen. Zo is het beter om met een openbaar schoolsysteem te werken. Dus geen zwarte scholen, geen christelijke scholen en geen islamitische scholen. Als ouders echt willen dat hun kinderen naar zulke scholen gaan, dan regelen ze maar dat daar in het weekeinde mogelijkheden voor zijn. Op school moet er gemixt worden, niet alleen op religieus gebied maar ook op sociaal gebied. En dat zal ook zijn impact hebben op de hele buurt, het is een stap in de richting van de school als centrale plek in de buurt.’
De school als centrale plek in de buurt? Hoe moeten wij dat voor ons zien?
‘Het moet een gemeenschappelijke plek worden voor leerlingen, leraren, ouders en buurtbewoners. Denk daarbij bijvoorbeeld aan ouders die er ’s avonds Nederlands kunnen leren. We moeten samen zorgen voor een school die leeft in de buurt. Ik weet dat het vandaag de dag niet gemakkelijk is om leraar te zijn, maar de leraar moet wat dit betreft toch een grotere rol op zich nemen. Zo is het erg belangrijk dat er sociale projecten in de buurt worden opgezet. Ook moet er aan de communicatie worden gewerkt tussen leraren, leerlingen en ouders. Een andere belangrijke zaak is het gebrek aan diversiteit bij de leraren. Je hebt leerlingen die overal vandaan komen, maar vooral blanke docenten. De school moet een afspiegeling van de samenleving zijn en daarom moet er gekeken worden naar leraren met andere culturele achtergronden.’
Kunt u misschien wat concrete voorbeelden opnoemen van sociale projecten die leraren kunnen opzetten?
‘Ik was zelf een tijd leraar in het voortgezet onderwijs in Genève, Zwitserland, waar ik Frans en filosofie doceerde. Daar heb ik toen de gemeente zover gekregen dat ze de projecten wilde financieren. In het eerste project bracht ik mijn leerlingen in contact met ouderen. Niet met beroemdheden, maar met gewone mensen die hun hele leven gewerkt hebben. En de scholieren moesten hun verhaal optekenen. De gemeente bundelde die verhalen in een boek, dat ze cadeau gaf aan de ouderen in haar stad.’
‘Voor het tweede project liet ik leerlingen teruggaan naar hun eerste middelbare school. In Zwitserland bestaat de middelbare schoolperiode uit twee gedeeltes, de onder- en bovenbouw staan los van elkaar. Ik liet de leerlingen oud-klasgenoten opzoeken die na de onderbouw waren afgehaakt en niet meer naar school gingen. Naar aanleiding van die bezoeken aan oud-klasgenoten kwamen de leerlingen terug met hele mooie verhalen, getuigenissen en zelfs met poëzie over zaken als drugsproblemen, ouders die scheiden en huiselijk geweld. Deze verhalen verschenen ook in een bundel, genaamd En rouge dans la marge.’
‘Het laatste project en het boek dat daaruit voortkwam ging over de diversiteit in Genève, met als thema Ons gemeenschappelijke punt: onze verschillen. Via die projecten wilde ik dat de leerlingen oog kregen voor de samenleving om hun heen.’ (2 april 2008)
U kunt het hele artikel lezen in Zorg + Welzijn Magazine nummer 4, april 2008