Martin Zuithof – Terwijl het in voorgaande jaren slechts
enkele keren voorkwam, werden er bij de zedenpolitie in Midden-Brabant in 2005
zo’n dertig aangiften van seksueel misbruik gedaan. Zorgaanbieder Prisma
krijgt jaarlijks zo’n twintig tot dertig signalen over mogelijk seksueel
misbruik, vertelt bestuurslid Peter Nouwens. Prisma biedt zorg aan zo’n 2000 mensen
met een verstandelijke beperking. Actief
signaleringsbeleidNouwens vertelt dat Prisma sinds een affaire met
een medewerker die werd beschuldigd van seksueel misbuik, acht jaar geleden, een
actief signalerings- en voorlichtingsbeleid heeft. ‘We hebben drie
vertrouwenspersonen die bij kwesties rond seksualiteit ingeschakeld worden. Ook
zijn er op elke locatie aandachtsfunctionarissen seksualiteit opgeleid. Zij
weten op welke signalen ze moeten letten en hoe ze in overleg met ouders en
betrokkenen verantwoord ruimte kunnen geven aan de seksualiteit van
cliënten.’ Meldingsdiscipline
‘We
zijn er alert op en hebben strikte afspraken. Er bestaat bij ons een grote
meldingsdiscipline,
waardoor
er veel meer zaken worden gesignaleerd. Aan cliënten geven we
voorlichting en weerbaarheidsstrainingen. Daardoor krijgen we ook signalen die
er altijd al waren, maar die nooit tot uiting kwamen.’
Niet het aantal gevallen is verveelvoudigd, maar het aantal meldingen bij
de politie, stelt Nouwens. ‘Dat is mede door ons gekomen. We hebben een
duidelijk beleid. Seksueel misbruik kan niet, mag niet en pakken we aan. Als we
zaken hebben waarvan we vermoeden dat er grenzen zijn overschreden, adviseren we
mensen aangifte te doen. We hebben periodieke gesprekken met de politie.
Daardoor is er een nauwere samenwerking ontstaan en dat leidt ook tot eerdere
meldingen.’ VermaatschappelijkingNouwens gelooft niet dat de vermaatschappelijking van
de zorg – de grotere zelfstandigheid van cliënten – oorzaak is van
een toename van seksueel misbruik. ‘In gesloten gemeenschappen kwam ook
seksueel misbruik voor, maar dat werd vaak niet opgepakt. Uit de
signalen die we krijgen blijkt dat incidenten over alle locaties voorkomen, zowel binnen
beschermde leefsituaties als meer zelfstandige woonvormen.’