Anne loopt naar de douche. Joris staat haar op te
wachten. Hij vraagt haar naar zijn nieuwe cd te komen luisteren. Anne gaat mee
naar de kamer van Joris. Joris zet de muziek op en trekt het gordijn dicht. Hij
vraagt Anne naast hem te komen zitten, op zijn bed, want daar hoor je de muziek
het best.
Anne gaat zitten, een stukje van Joris af. Die schuift langzaam naar haar
op. Legt zijn hand op haar knie. Zijn hand schuift langzaam omhoog. Anne houdt
hem tegen. Joris slaat zijn arm om haar heen en grijpt haar borst. Zijn andere
hand houdt hij voor haar mond. ‘Niets hierover zeggen. Dit is ons
geheimpje.’
Anne ligt op haar bed. Ze is overstuur. Tegen de begeleidster die haar
goede nacht komt wensen, zegt ze niets. Als de deur dicht is, huilt ze.
Uiteindelijk besluit ze toch de begeleidster haar ‘geheim’ toe te vertrouwen.
‘Joris zit aan me.’ De begeleidster reageert begripsvol. ‘Wat verschrikkelijk
voor je. Dat mag hij niet. Waar heeft hij je aangeraakt? Wees maar niet bang, we
gaan het samen oplossen.’
De begeleidster gaat naar Joris. Ze spreekt hem bestraffend toe. ‘Je mag
haar helemaal niet aanraken als ze dat niet wil!’ ‘Ik dacht dat ze het leuk
vond,’ zegt Joris. ‘Ze vond het helemaal niet leuk!’ zegt de begeleidster.
‘En hier gaat het dus fout,’ zegt Piet Brongers, geestelijk verzorger bij
De Zijlen, een instelling voor mensen met een verstandelijke handicap in Tolbert
(Groningen). Hij reageert op de scène van Anne en Joris, deel van de
voorlichtingsvideo ‘Baas in eigen lijf’, bedoeld om verstandelijk gehandicapten
te trainen in weerbaarheid. ‘Terwijl het zo goed begint. De boodschap van de
scène is: zeg duidelijk nee als je iets niet wilt. Als er toch iets voorvalt, ga
dan naar de groepsleiding. Dat is allemaal prima. Maar wat gebeurt er
vervolgens: de groepsleiding neemt het over. De een wordt in de rol van
slachtoffer gezet en de ander is de dader. Er wordt niet samen gepraat.’
Brongers vraagt zich hard op af wat er vervolgens zou gebeuren, als dit een
werkelijke situatie was. ‘Zo’n voorval wordt natuurlijk ook gemeld aan de
ouders. Misschien dat ze met de begeleiders tot de conclusie komen dat die
jongen moet worden overgeplaatst. Dat is jammer, maar ook tekenend voor hoe er
dikwijls met de seksualiteit van verstandelijk gehandicapten wordt
omgegaan.’
Tijdens een bijeenkomst van het christelijk vakverbond GMW in maart
betoogde Brongers dat er bij seksuele voorlichting aan verstandelijk
gehandicapten meer komt kijken dan het bloemetjes en bijtjes-verhaal. Volgens de
geestelijk verzorger, die tevens is verbonden aan het Steunpunt Aandacht voor
Levensvragen en over dit onderwerp het boek ‘Wie kan in mijn schoenen staan’
heeft geschreven, is er sprake van een grote praktische en maatschappelijke
verlegenheid ten aanzien van de seksualiteit van verstandelijk
gehandicapten.
‘Het lijkt alsof de wereld juist vol is van gesprekken over seksualiteit.
Maar dat is niet zo. In het algemeen wijden mensen niet zomaar uit over hun
seksleven. Dat is privé. Je hebt geen reden om erover te praten. Bij
verstandelijk gehandicapten is dat anders. Zij zijn afhankelijk van anderen. Er
moet dus over worden gepraat. Maar de verlegenheid, zowel bij ouders als
hulpverleners, leidt ertoe dat het al gauw gaat over de vraag wat wel en wat
niet mag. Waar de grenzen liggen. Niet over de fundamentele betekenis van
seksualiteit. Over de vraag: wat betekent seks voor jou? Welke rol speelt het in
je leven? Wat heeft het te maken met relaties met anderen, met intimiteit, met
weerbaarheid. Je zou verwachten dat daar in de afgelopen tien jaar meer openheid
over is gekomen. Maar dat valt bitter tegen.’
Ontmoediging
Instellingen voeren vaak een ontmoedigingsbeleid op het gebied van
seksualiteit, vrijen en kinderen krijgen. Niet zelden grijpen instellingen naar
overplaatsing of, mits de betrokkene daarmee instemt, sterilisatie. In De Zijlen
wordt seksualiteit beschouwd als een vanzelfsprekend onderdeel van het leven. In
de uitgangspunten van de instelling wordt ook aangetekend dat seksualiteit niet
op zichzelf staat, maar onderdeel is van de levens- en
geloofsovertuiging.’Daarom zal er altijd respect moeten zijn voor de
levensbeschouwelijke achtergrond van de betrokkenen.’
De vraag is echter hoever dat respect moet gaan. Want volgens Brongers
leidt de omgang met seksualiteit van gehandicapten met name in instellingen die
op een geloofsovertuiging zijn geschoeid nog wel eens tot fricties. Volgens de
geestelijk verzorger zijn ouders en begeleiders dan vaak gedwongen hun eigen
levensovertuiging onder de loep te nemen. Want seks voor het huwelijk of het
kijken naar al te expliciete films is voor veel gelovigen nog vaak taboe. ‘Het
gaat vaak om mensen die zelf nooit over seks hebben gepraat. Nu moeten ze dat
wel in verband met de seksualiteitsbeleving van hun kind. Dat is niet altijd
makkelijk.’
Volgens Brongers komt het vaak voor dat mensen aangeven liever niet te
willen dat hun kind een seksuele relatie onderhoudt met een andere bewoner.
Verkering mag wel, maar dan zonder seks. ‘In dat geval verwijzen wij echter naar
ons instellingsbeleid. We zeggen dat wij seksualiteit een vanzelfsprekend aspect
van het leven vinden, en ouders er graag bij willen betrekken om het ook bij hun
kind een plaats te geven. Daarom is het ook zo belangrijk dat alle instellingen
een beleid op dit gebied formuleren en op papier zetten. Dan komt in ieder geval
de discussie over dit onderwerp op gang.’
Hypocriet
In het najaar van 2002 presenteerde de Gezondheidsraad een rapport met als
titel ‘Anticonceptie voor mensen met een verstandelijke handicap’. De raad stelt
dat seksualiteit van verstandelijk gehandicapten niet anders is dan die van
ieder ander. Ouderschap zou dan ook tot de mogelijkheden moeten behoren. Maar,
zo tekent de Raad daar direct bij aan, het voorkomen van onverantwoord
ouderschap verdient meer aandacht dan het nu krijgt. Brongers legt de grens bij
de vraag of de potentiële ouders de regievoering kunnen overzien die nodig is om
een kind te verzorgen. ‘Als iemand niet voor zichzelf kan zorgen, kun je er
vanuit gaan dat voor een kind zorgen ook niet zal lukken.’
Toch vindt de geestelijk verzorger het hypocriet om bijvoorbeeld wettelijke
voorwaarden te formuleren voor verstandelijk gehandicapten. ‘Dat doen we immers
ook niet voor de rest van de samenleving. In onze maatschappij hechten wij sterk
aan verstandelijke vermogens. Je zou je ook een samenleving kunnen voorstellen
waarbij emotionele vermogens centraal staan. Als je dan naar carrière-ouders
kijkt, die nauwelijks tijd voor hun kinderen hebben en ze van ’s morgens vroeg
tot ’s avonds laat in een crèche stoppen, dan kun je je afvragen of die niet een
emotionele handicap hebben.’/Eric de Kluis