Eigenlijk al sinds de grote decentralisatie-operatie in 2015 kampen gemeenten elk jaar met oplopende tekorten voor het sociaal domein. Het gevolg hiervan is soms ‘visieloos bezuinigen’, constateert Annette van den Bosch, senior projectleider bij Movisie. Dan wordt bijvoorbeeld een bibliotheek of zwembad gesloten, of worden geen Wmo-vragen meer in behandeling genomen want ‘het geld is op.’
Rekening gepresenteerd
Van zulke ondoordachte ad-hoc bezuinigingen krijgt een gemeente echter later de rekening gepresenteerd, stelt Van den Bosch. ‘Van de sluiting van een zwembad, bibliotheek of buurthuis gaat de (sociale) kwaliteit van een wijk of buurt achteruit. Dat uit zich op de langere termijn bijvoorbeeld in een slechtere gezondheid van bewoners of meer eenzaamheid.’ Oftewel: penny wise, pound foolish.
Harde én zachte kant
Met de routekaart, die Van den Bosch samen met collega Mariël van Pelt heeft gemaakt, wil Movisie gemeenten een handreiking bieden om én naar de cijfers (geld en data) én naar de inhoud te kijken. Om vervolgens op basis van die twee – in de woorden van Van den Bosch de harde en de zachte kant – samen met de uitvoerders in het veld en bewoners tot een duidelijke visie te komen. Wat vinden we belangrijk? Hoe dragen we goed bij aan het welzijn van onze bewoners? En wat is daarvoor nodig, op de korte en de lange termijn? Welke activiteiten dragen daar aan bij?
Betere beslissingen
‘Dat klinkt heel logisch’, erkent Van den Bosch. ‘Maar we zien toch dat zodra gemeenten financieel in de knel komen de inhoud op het tweede plan komt. Ze móeten bezuinigen – dus dat snap ik ook. We zeggen ook niet: met deze routekaart wordt het makkelijker, maar wel: met deze routekaart gaat het meer over de inhoud. We hopen en verwachten dat gemeenten daardoor tot betere beslissingen komen. En beter betekent: dat ze tot beslissingen komen die de sociale kwaliteit versterken in plaats van verslechteren.’
Balans
De routekaart biedt een schat aan kennis, tools en voorbeelden, vertelt Van den Bosch, gerangschikt naar drie ‘paden’ – die alle drie ‘bewandeld’ dienen te worden. Het eerste pad is ‘Sturingsfilosofie op basis van balans.’ ‘Methodes als bijvoorbeeld het Kwaliteitskompas of het model Simons helpen bij het formuleren van gemeentelijk beleid en doelen met als hoofdvraag: Worden onze inwoners hier beter van?’, licht Van den Bosch toe. ‘Een voorbeeld: vaak wil een gemeente minder doorverwijzen naar de tweedelijns hulp, want de eerstelijns is goedkoper. Maar daarbij wordt nog te vaak alleen naar de organisatie en de kosten gekeken en niet naar de vraag: Wat betekent dit voor onze inwoners? Kunnen we dan nog steeds goede zorg verlenen? Met een sturingsfilosofie op basis van balans gaat om kosten én inhoud.’
Sociale basis
Het tweede pad is: versterken van de sociale basis: het web van informele en formele verbindingen in een wijk en laagdrempelige voorzieningen. Versterking daarvan is hard nodig, zegt Van den Bosch, want die sociale basis staat in menig gemeente onder druk. ‘Gemeenten moeten aan veel wettelijke verplichtingen voldoen – daar kunnen ze moeilijk op bezuinigen. Een goede sociale basis is geen wettelijke verplichting, dus je ziet dat daar vaak op wordt bezuinigd: buurthuizen die dichtgaan, bibliotheken, minder welzijnswerk. Maar gelukkig zien we ook dat gemeenten hier weer op terugkomen omdat ze merken dat die sociale basis, het sociale weefsel, in een wijk van groot belang zijn voor de leefbaarheid en de preventie van problemen. Dat blijkt ook uit elk onderzoek – maar vaak zijn de resultaten pas zichtbaar op de langere termijn.’
Doen wat werkt
Het derde pad is: Doen wat werkt en niet meer doen wat niet werkt. ‘Dat klinkt als een open deur’, erkent Van den Bosch. ‘Maar in de praktijk zijn veel mensen toch steeds bezig zelf het wiel uit te vinden. Ook subsidieregels stimuleren vaak de start van een nieuw project in plaats van uitbouwen van wat er al is. En we merken in de praktijk ook dat “niet meer doen wat niet werkt”, lastig is. Vaak wordt liever gekozen voor een kleine aanpassing dan iets helemaal overboord te gooien.
Movisie heeft een groot aantal ‘wat werkt-dossiers’ gemaakt, bijvoorbeeld over de aanpak van armoede en schulden, van eenzaamheid en van discriminatie. Daarin staat wetenschappelijke kennis en ervarings- en praktijkkennis van bijvoorbeeld sociaal werkers. In de routekaart zijn daar links naar opgenomen – zo hopen we de kennis toegankelijker te maken.’
Belang sociaal werk
Doe het samen, met organisaties én bewoners, luidt het advies bij alle drie de paden. Van den Bosch: ‘Die verschillende perspectieven heb je nodig om te zorgen voor meer samenhang tussen beleid en uitvoering. Daarvoor moet je met elkaar vaststellen: Wat is dan die sociale kwaliteit? En wat heb je daarvoor nodig?’ Sociaal werkers zijn daarbij een onmisbare gesprekspartner, stelt Van den Bosch. ‘Zij zijn een enorm belangrijke speler in de sociale basis. Zij zijn de ogen en oren van een wijk. Ze weten wat wel en niet werkt, zij kunnen de cijfers duiden en kennen de verhalen achter de cijfers. Dus onze oproep is ook: versterk het sociaal werk in plaats van erop te bezuinigen.’
Sociale kwaliteit
Sociale kwaliteit is een verzamelbegrip voor vier voorwaarden:
*Sociaal economische zekerheid
Dan gaat het over voldoende inkomen, een goede en veilige woonomgeving, onderwijs, veiligheid en gezondheid.
*Sociale inclusie
Daarbij gaat het onder andere om sociale netwerken en toegankelijke maatschappelijke activiteiten en voorzieningen voor iedereen.
*Sociale cohesie
Daarbij gaat het erom dat mensen elkaar vertrouwen en een gevoel van gemeenschap ervaren.
*Sociale empowerment
Daarbij gaat het om de mogelijkheden van mensen om invloed uit te oefenen op de eigen situatie en eigen (leef)omgeving. Is er inspraak? Zijn er scholingsmogelijkheden in de buurt? Zijn mensen digivaardig?