‘Een kind heeft het in zijn eerste levensjaren niet nodig dat Jan en
Alleman zich met hem bemoeit. Allereerst moet er een goede relatie zijn tussen
ouders en kind, zodat het zich veilig kan hechten. De moeder moet er dan
onvoorwaardelijk zíjn, want in eerste instantie hecht het kind zich aan haar.
Vader is vervolgens de brug naar de buitenwereld. Hij neemt het kind mee de
wereld in; hij gaat fietsen en voetballen. Dat is een wezenlijke bijdrage aan de
sociale ontwikkeling, aan het aangaan van relaties en vriendschappen. Die eerste
drie jaar zijn zó belangrijk. Het legt de basis voor alles wat zich daarna
ontwikkelt: het zelfvertrouwen, grenzen en regels kunnen accepteren, leren
delen, respect voor anderen.’
Aan het woord is Gitty Feddema, ruim dertig jaar werkzaam in de
jeugdhulpverlening, waarvan tweeëntwintig jaar als gezinstherapeute. Over het
onderwerp heeft ze de boeken ‘En als we nou weer eens gewoon gingen opvoeden’ en
‘Opvoeden kun je leren’ geschreven. In haar boeken geeft ze een handleiding voor
de ouders voor een goede opvoeding. Voorwaarde één: de ouders, of in ieder geval
de moeder, moeten er in ieder geval in de eerste drie levensjaren zijn. En wel
thuis. Maar in de huidige maatschappij is dat weinigen meer gegund. ‘Vrouwen
werken, kinderen naar de crèche, de stress die de combinatie met zich meebrengt.
Dan vindt men niet meer de rust en het evenwicht die nodig zijn om voldoende
aandacht te besteden aan het opvoeden.’
Wilt u zeggen dat de problemen bij de jeugd groter zijn omdat
vrouwen werken en kinderen naar de crèche gaan?‘Ik vraag me af
of er een verband zou kunnen zijn, ja.’ Feddema formuleert voorzichtig. ‘Ik wil
niet dat al die werkende moeders zich schuldig gaan voelen. Zestig procent van
de ouders doet het nog steeds goed. Maar veertig procent heeft problemen met de
opvoeding. Dat was twee decennia geleden nog tien procent. En de problemen van
kinderen worden steeds complexer en ingrijpender. Denk aan wat er in een zwembad
in Amsterdam is gebeurd waar een groep jeugdigen mensen bedreigde, diefstallen
pleegde. Wat ik wil, is ouders er van bewust maken dat zíj belangrijk zijn voor
de ontwikkeling van het kind in de eerste drie jaren. Wat kinderen dan leren,
legt de basis voor hun persoonlijkheid. Dat moeten ze thuis leren. Zoals
respect. Als papa en mama zeggen: “Je gaat naar de crèche”, welke boodschap
brengen ze dan over aan het kind? “Mijn carrière is belangrijk”, of: “Wat maakt
het uit of ik je opvoed of de crècheleidster?” Respect gaat verder dan het eigen
ik, dat geef je mee aan je kind.’De bewindslieden Verstand en Vliegenthart
maken het alleen maar erger. Moeders die gescheiden zijn, moeten hun kind van
zes maar naar de opvang brengen en gaan werken. Die ouders hebben geen keuze. Ik
vind het verontrustend dat er van overheidswege alles aan wordt gedaan om te
verhinderen dat moeders hun kinderen zelf opvoeden. Een crèche is niet in het
belang van het kind, maar in het belang van de ouders en van de economie.’
Opvoeden is toch iets ingewikkelder dan samen thuis rondom de
theepot?‘Natuurlijk. Er zijn veel ouders die de opvoeding niet
aankunnen, om redenen waar ze zelf vaak niets aan kunnen doen. Omdat ze
psychische problemen hebben bijvoorbeeld, of een gehandicapt kind in huis. Of
omdat een allochtone moeder geïsoleerd in de Nederlandse samenleving zit. Een
kind in de problemen is vaak een gezin met een probleem. Het eerste wat nodig
is, is dat die ouders geholpen worden. Anders kan een ouder zijn kind niet geven
wat het nodig heeft. Iedereen vraagt zich af waarom de ouders van die criminele
Marokkaanse jongeren niet eerder ingegrepen hebben. Omdat die ouders thuis
zitten te worstelen met cultuurverschillen, met heimwee en eenzaamheid. Dat
werkt door in de relatie met het kind. Ze zijn klaarblijkelijk niet in staat hun
kinderen te geven wat ze nodig hebben.
‘Ik denk dat kinderen van nu ook vaker de weg kwijt raken omdat ze op
steeds jongere leeftijd worden aangesproken op een niveau waar ze gevoelsmatig
en psychisch niet aan toe zijn. Er wordt veel gepraat en gediscussieerd met hen.
Ze treden op in reclamespots en spelprogramma’s. Ik zag een tijd geleden zo’n
showmaster op televisie tegen een meisje van vijf zeggen: “Heb je al verkering?
Ja?” Komt ’t jongetje op het podium. Zegt-ie: “Geef elkaar maar een kus…. nee,
een echte kus”. Dan staat mijn verstand stil! We tillen kinderen boven hun
leeftijdsniveau uit, terwijl ze daar psychisch niet aan toe zijn. Ze krijgen een
enorm gat in hun eigen persoonlijke ontwikkeling. Gevolg is dat kinderen daar
geen contact meer mee hebben en gaan beantwoorden aan wat volwassenen van hun
vragen. Ze raken de weg kwijt.’
De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling wil dat scholen en
clubs zich actief bemoeien met de jeugd omdat ouders aan gezag en controle over
de opvoeding hebben ingeboet.‘Het is niet de oplossing voor de
problemen van de jeugd. Natuurlijk is het belangrijk dat ouders steun krijgen
van het lokale netwerk, zoals van scholen, sportclubs en buurthuizen. Maar
scholen en sportverenigingen kunnen alleen aanvullend optreden bij de opvoeding.
Door regels te stellen en te handhaven. De primaire taak van de school is de
intellectuele ontwikkeling van het kind te bevorderen. Bovendien lossen al die
verenigingen, buurthuizen en clubs de problemen niet op. Als Arie van elf jaar
wordt opgepakt door de politie en hij krijgt van bureau Halt een taakstraf
opgelegd, schiet dat niks op. Die jongen lacht om zo’n straf en gaat gewoon door
met stelen als er in zijn directe omgeving weinig verandert. Belangrijk is dat
de ouders van die kinderen ook hulp krijgen. Bijvoorbeeld door hometraining, bij
het bureau Jeugdzorg of bij therapeutische instellingen. De hebben allemaal een
wachtlijst van minimaal driekwart jaar en een chronisch tekort aan
hulpverleners. Ondertussen gaat Arie gewoon door met stelen. Als de overheid
zich ergens op zou moeten richten, dan is het wel op beleid om iets te doen aan
die tekorten en aan de wachtlijsten. En de overheid zou nieuwe waarden en normen
moeten introduceren in deze maatschappij. Die is daar hard aan toe nu alle
christelijke normen zijn verdwenen.
‘Ik kan me wel voorstellen dat de RMO nu met voorstellen komt om
maatschappelijke instellingen een grotere rol te laten spelen bij de begeleiding
van de jeugd. De problemen met jongeren beginnen uit de hand te lopen. De
voorstellen wekken de suggestie dat die instellingen de opvoeding moeten
overnemen. Ik zeg: begin bij de ouders en wel zo vroeg mogelijk. Als je in een
vroeg stadium met problemen van kinderen en ouders aan de slag kunt, voorkom je
later problemen in de jeugd.’
Faalt het jeugdbeleid?‘Weet ik niet. Ik weet
wel dat er veel organisaties en instellingen langs elkaar heen werken. In een
gezin zijn soms wel vijf hulpverleners bezig. Een kind dat heel erg vastloopt en
wordt opgenomen, krijgt begeleiding in de instelling, de maatschappelijk werker
komt langs in het gezin, de sociotherapeut, ouders krijgen een opvoedcursus en
de politie komt ook af en toe praten. Iedereen doet hartstikke goed werk, maar
er zijn te veel mensen bij betrokken. Dat is niet efficiënt, kost mankracht,
energie en een ontzettend veel geld. Voor het gezin is de hulpverlening niet
meer te overzien, ze weten niet tot wie ze zich kunnen wenden. Hoe het beter
kan? Bij de ggz-instelling waar ik werk hebben we periodiek overleg met
verschillende instanties, met politie, bureau jeugdzorg, raad van de
kinderbescherming, algemeen maatschappelijk werk, bureau vertrouwensartsen. We
weten precies van elkaar waar de hulpverlening begint en ophoudt en verwijzen
mensen naar de goede plek. Ouders moeten weten wat ze van een hulpverlener
kunnen verwachten. Die moet niet de wijsheid in pacht hebben, maar die ouders
accepteren en begrijpen. Alleen dan kan een hij ouders helpen om hun eigen
verantwoordelijkheid te nemen voor de opvoeding. Door ze bewust te maken van hun
actieve aandeel in de problemen van het kind en de oplossing daarvoor. Want dat
is waar het op neer komt: de ouders voeden op, niet de hulpverlener, niet de
maatschappij.’/Carolien Stam