Op de Drunense Heide, even buiten het dorp Helvoirt,
ligt het scholingsinstituut Integraal, gehuisvest in Conferentiehotel
Guldenberg. Vrijwillig kader en ondernemingsraadleden uit de zorg- en
welzijnssector volgen er meerdaagse trainingen. Vormingswerk in
internaatsverband heet dat, vanuit de filosofie dat trainingen intensiever zijn
als mensen weg zijn uit hun dagelijkse omgeving.Frank van Dijck is sinds
1982 verbonden aan het Brabantse scholingsinstituut. De voormalige leraar
economie studeerde Nederlands recht en criminologie en ging in 1970 het
vormingswerk in. Niet zo’n vreemde overstap als het lijkt, vindt hij zelf. ‘In
het kader van mijn afstuderen heb ik vier maanden in de bajes doorgebracht. Er
zaten bijna alleen mensen die psychisch gestoord of dom waren, of eenvoudig niet
waren opgevoed. Allemaal mensen met een gebrekkige besef van normen en waarden.
Ik besloot dat ik aan de voorkant moest zien te komen in de sfeer van educatie,
vorming, sociaal-cultureel werk. Zodoende kwam ik terecht in het
sociaal-cultureel vormingswerk in Rotterdam.’
Hoe typeert u de welzijnswereld die u daar toen
aantrof?‘Als uitloper van de jaren zestig. De vele stichtingen
en verenigingen op sociaal-cultureel terrein waren verenigd in het district
Rotterdam van de Nederlandse Bond voor Sociaal-Cultureel Vormingswerk. Het waren
vaak zeer integrale voorzieningen, met peuterwerk, kinderopvang, jongerenwerk,
volwasseneneducatie, buurtopbouwwerk en samenlevingsopbouw. Rotterdam was in die
jaren nog echt in de fase van de wederopbouw. De participatie van de bevolking
in het gemeentelijk beleid was zichtbaar en zwaarwegend. Sterker dan
elders.’
In de huidige integrale wijkaanpak is dat ook weer in
zwang.‘Nee dus, zeg ik. Waarom was het daar zo sterk? Omdat
het van oudsher wortelde in de socialistische tradities. De SDAP, later PvdA,
was daar expliciet mee bezig. Het werd niet allemaal beslist in de gemeenteraad
en in het stadhuis, je had echt invloed. Voorzitters van wijkraden en -organen
waren gewichtige politieke figuren. En de opbouwwerkers speelden een heel
belangrijke rol in de Rotterdamse samenleving. Het aardige was dat de politieke
overheid zijn eigen countervailing power organiseerde. Die werd gesubsidieerd
zonder dat verwacht werd dat zij klakkeloos het politieke beleid zou uitvoeren.
Daar kwam een eind aan toen Van der Louw aan het bewind kwam en de PvdA op de
arrogantie van de macht ging zitten. Toen ben ik daar weggegaan. De gemeente nam
de inspraak van de bevolking niet meer serieus. Een tendens die onder Peper nog
versterkt is.’
Vanuit het huidige marktdenken heeft men scherpe kritiek op het
toenmalige welzijnswerk, dat met zijn inputfinanciering en vrijblijvendheid zijn
hoogdravende politieke doelen nooit kon waarmaken.‘Natuurlijk
was het niet goed dat we toen voor 100 procent exploitatiesubsidie kregen zonder
enige verplichting over de output. Dat heeft ook wel tot misstanden geleid. Maar
omdat de politiek het sociaal-cultureel werk heeft uitgekleed, zijn we nu
genoodzaakt nieuwe gevangenissen te bouwen als die in Vught. Daar kun je 22
mensen opbergen en dat kost dan een bedrag waarmee je het hele Rotterdamse club-
en buurthuiswerk met een omvang als in de jaren zeventig draaiende kunt houden.
Door die bezuinigingen ging een fors deel van de preventieve functie van het
sociaal-cultureel werk verloren. Het rendement van het welzijnswerk van toen was
dat mensen zich daadwerkelijk betrokken voelden bij de inrichting van hun eigen
samenleving en daarvoor ook verantwoordelijkheid droegen.’
In het Opzoomeren zie je ook dat mensen verantwoordelijkheid
nemen voor hun eigen woonomgeving. Dat was dus toen ook al
zo?‘Toen ging het verder. In de tijd dat in Katendrecht de
prostitutie nog welig tierde, stonden de bewoners en het wijkorgaan lijnrecht
tegenover de pooiers en de prostituees. Uiteindelijk is die zaak toch in
onderling overleg prima opgelost, zonder veel politieke bemoeienis vanuit de
stad. Katendrecht is totaal gerenoveerd volgens de inzichten van de bewoners en
is nu een fantastisch leuke woonwijk. Maar de gestructureerde participatie door
de bevolking is nu weg. Al die opbouwwerkers zijn ambtenaar geworden.’
Wat is er de afgelopen decennia veranderd in het
vormingswerk?‘De werksoort is behoorlijk uitgekleed. Toen ik
begon in De Guldenberg hadden we per jaar 20.000 kadermensen als cursist, naast
talloze groepen jongeren, bijstandsvrouwen en werklozen. Met die doelgroepen
mogen we niet meer werken, omdat de overheid ons daarvoor een te dure
voorziening vindt. Maar die mensen kunnen bij het lokale vormingswerk ook niet
meer terecht, want dat is vrijwel helemaal verdwenen. Nu trainen we nog zo’n
5000 cursisten per jaar, alleen kaderleden. Destijds draaiden we helemaal op
subsidie, nu vormt die nog maar 15 procent van onze begroting. We zijn dus
marktgerichter gaan werken. In het hotel kunnen ook groepen terecht die zelf hun
trainers meenemen.’
U stapte als idealist in de sector om aan preventie te doen. Nu
neemt u afscheid met een congres onder de titel ‘Een vleugje idealisme’. Bent u
teleurgesteld dat het marktdenken het idealisme zo ver naar de achtergrond heeft
verdrongen?‘Ja, dat is ook de reden dat ik deze
miniconferentie wilde bij mijn afscheid. Het gaat in mijn beleving fout. Ik merk
het zelfs aan de bedrijfscultuur hier. We zijn geprofessionaliseerd, maar hebben
geen duidelijke maatschappelijke boodschap meer. Er is onder medewerkers weinig
behoefte aan een discussie over de identiteit van de organisatie. Of over hoe je
vanuit een rijke traditie je ideële doelstelling overeind kunt houden, terwijl
je verder onderhevig bent aan de normale wetmatigheden van de markt. De
continuÔteit van het werk, van de organisatie en daarmee ook het inkomen van
mensen is centraal komen te staan. Dat is op zich legitiem, maar het betekent
wel dat we geen heldere bedrijfsdoelstelling, geen heldere identiteit meer
hebben.’
Hoe kan het vormingswerk marktgericht zijn én ideëel
overeenkomstig haar traditie?‘We moeten de politiek ervan
overtuigen dat de samenleving drastisch verschraalt als dit werk niet voldoende
kansen krijgt. En ook de politiek kan natuurlijk voorwaarden stellen aan het
verlenen van financiële ondersteuning.Wij zouden de kaders moeten trainen in hoe
zij kunnen werken aan de ontwikkeling van waarden en normen bij hun doelgroepen.
Want het onderwijs en veel ouders doen dat niet meer. Ik heb direct te maken
gehad met criminele jongeren. Ik aarzel ze criminelen te noemen. Ze hebben geen
flauw idee wat ze doen en snappen ook helemaal niet dat ze iets ernstigs hebben
gedaan, want hun ouders en grootouders zaten ook al in de criminaliteit. Voor
zulke jongeren en hun ouders zouden we veel kunnen betekenen.’/Kees
Neefjes