Door Martin Zuithof – Hans Becker viert zijn 64e verjaardag en geniet met volle teugen van alle aandacht. Leidinggevenden, personeel en bewoners zitten rond de reusachtige ovalen tafel taart te eten in Beckers kantoor van zorgcentrum Humanitas-Akropolis in Rotterdam-Schiebroek. Aan het hoofd zit de bestuursvoorzitter tussen een gezellige chaos van Aziatische beeldhouwwerken, postmoderne borstbeelden en schilderijen met mannelijke torso’s. Ook liggen er oude spullen voor het nieuwe ‘herinneringsmuseum’, een museum met spullen, afbeeldingen, geuren, geluiden en documentatie uit de afgelopen eeuw. De bedoeling is dat er herinneringen van bewoners mee naar boven worden gehaald.
In 2003 promoveerde Becker op het proefschrift ‘Levenskunst op leeftijd’, waarvan er inmiddels zesduizend zijn verkocht. Op 13 maart houdt hij zijn inaugurele rede als bijzonder hoogleraar aan de Universiteit voor Humanistiek. De voormalig universitair docent economie heeft duidelijk schik in college geven.
‘Ik geloof in menging. Jong en oud, ziek en niet ziek, rijk en arm, allochtoon en autochtonen. Maar als een stel Marokkanen een typisch Marokkaanse gebouw willen, met een hamam en een vrouwenverblijf, dan ben ik daar niet tegen. Het hoeft toch niet allemaal koekoek éénzang te zijn? Zelf hoor ik ook tot een minderheid, ik ben homofiel, maar ik moet er zelf niet aan denken in een huis met alleen homo’s te wonen. Maar als een groep homo’s samen willen wonen, waarom niet? Dat is mijn werk, ik ben dienstverlener voor verschillende groepen. En dan kom je op het hoofdpunt: wij zijn leveranciers van menselijk geluk.’
Becker is sinds 1992 bestuursvoorzitter van de stichting Humanitas, die in de regio Rijnmond zo’n 28 complexen beheert voor zo’n zesduizend bewoners, variërend van traditionele verpleeghuizen, bejaardenoorden, levensloopbestendige woningen tot multiculturele woonvormen. Ook opende Humanitas twaalf restaurants – met klinkende namen als de Vrolijke Vlinder, de Kale Knuffelkarper, de Zingende Zeeleeuw – die voor cliënten en wijkbewoners betaalbaar eten ‘in een fraaie ambiance’ bieden.
Uitgangspunten van Beckers filosofie zijn de zogeheten ‘ja-cultuur’, de eigen regie en de eigen werkzaamheid van de cliënt en de instelling als extended family. ‘Hét middel om geluk te bereiken is de ja-cultuur. Van het doel geluk heb ik een aantal basiswaarden afgeleid. De eerste is de eigen regie voor de cliënt en ook voor medewerkers, vrijwilligers en de familie. De tweede is de eigen werkzaamheid. Iedereen moet de mogelijkheid hebben zelf wat te doen. Dat is voor geluk vreselijk belangrijk. De derde is de extended family: ga met elkaar om als een grote familie, zonder een witte jas aan te trekken. Niet “ze” en “we”. Alsof wij, de professionals, precies weten hoe het zit en zij, de zielige oudjes, niks meer kunnen.
‘In het oude zorgsysteem werd alles je uit handen genomen. Je werd binnengebracht, je moest je centen afstaan, je hond werd afgemaakt en verder hoefde je niets meer. Wij koken voor u, inkopen is niet meer nodig, dat doen wij. Aardappels schillen, afwassen, knoopje aannaaien, wij doen het allemaal voor u. Die functies mocht de cliënt niet meer gebruiken. Maar die handicaps gaan wel door en dan blijft er een miserabel leven over. Als je niet goed meer loopt, je ziet niet goed meer en je wordt doof, moet ergens over kunnen praten. Wij moeten dus zorgen voor beweging, stof tot praten, conversation pieces. Daarvoor wil ik dat herinneringsmuseum opzetten en hebben we die schilderijen, die honden, die papagaaien, die internetcafés. Stof tot praten, dingen doen, onder de mensen zijn met al die handicaps. Dat is humanisering van de zorg.’
Nogal een absurde titel trouwens. Alsof er niets humaans meer is aan de zorg?‘Ja, het is krankzinnig dat je daar een leerstoel voor moet maken. Maar in de historie is het hoofddoel van de zorg, menselijk geluk, gewoon vergeten. Een beperkt middel, medische zaken, is doel geworden. Professionals hebben niet in de gaten hoe vervelend het is dat ze allemaal in een witte jas lopen. Ouderen worden tot patiënt gereduceerd, ze slijten de laatste jaren van hun leven in een omgeving die net een ziekenhuis is.’
Hoe bent u dat zo gaan zien?‘Toen ik hier begon, wilde mijn vader hier niet komen kijken. Die zei: “Hans, wat doe je nu? Je had zo’n mooie baan als docent economie op de universiteit. Die bejaardenoorden zijn misère-eilanden, dat is toch een schande voor Nederland? Die mensen liggen met zijn zessen rochelend en brakend op een kamertje met een gordijn ertussen en dat noemen ze privacy, met een verpleegster die een cursus bejegening heeft gevolgd.” Met die ogen ben ik naar de ouderenzorg gaan kijken. Het was krankzinnig, die totale focus op cure en care betekende eenzaamheid, afhankelijkheid, euthanasie, zelfmoord en ellende. Professionals kunnen een zegen voor je zijn, maar ze moeten het individu zelf de keuze laten wat die wil.’
Ria Wijnen, lector Gerontologie, zegt: we moeten ook af van die verzorgingscentra. ‘Dat ben ik volledig met haar eens. Natuurlijk moet de zorg naar mensen thuis, ik doe dat al. Ik heb ook al vijf van die bejaardenoorden afgebroken. Daar moet de bezem doorheen. Die verpleeghuizen waren in het begin wel goed, en mensen werken er nog altijd keihard, maar het systeem is achterhaald. In de sector lig ik een beetje scheef. Het is daar voor een deel nog een sfeer van alles is goed zoals het is, daar ben ik bedreigend. Als het aan mij ligt, gaan alle bejaardenoorden en verpleeghuizen plat.’
Humanitas-Akropolis was toch ook gewoon zo’n misère-eiland in een uithoek van de wijk?‘Maar als je hier nu door de gangen loopt zie je alleen maar lachende mensen. Dat is dus de kunst. We kunnen niets meer doen aan veel handicaps, maar mensen kunnen toch gelukkig worden, ermee leren leven. Alles wat je hier ziet – internetcafés, beautysalons, feesten met olifanten en al die huisdieren – is erop gericht die mensen actief te houden.’
Hoe kwam u op die ja-cultuur? ‘Al doende leert men. Toen ik hier kwam, zat hier een managementteam dat nogal negatief kritisch was. Die begonnen allemaal op mijn plannen in te hakken, al was het maar met te zeggen dat er geen geld was. Daardoor probeerden ze zichzelf te verheffen, maar bij mij ging alle lol ervan af. Gelukkig heeft succes vele vrienden: als het goed gaat, wil iedereen bij je horen. Eerst zeggen ze: die restaurants van jou slorpen alleen maar geld op, maar nu ze goed draaien en duidelijk geluk genereren zijn ze er trots op.
‘Er blijven natuurlijk ook dingen die niet kunnen. Ik kan hier niet overal gouden kranen aanbrengen. Toch was er een vrouw die zo’n kraan wilde. Je kan dan toch met ja beginnen. “Ja, mevrouw, maar waarom wilt u een gouden kraan?” ”Ik heb er ooit een van mijn man gekregen en die heb ik in het oude huis laten zitten. Daar heb ik zo’n spijt van.’’ “O, wat was dat voor kraantje? Puur goud?’’ ”Nee, natuurlijk niet, dat was een doublekraan. Die kostte vijfhonderd gulden.” “Dan is het probleem opgelost, u krijgt van ons die kraan. Bij één op de zesduizend bewoners doe ik er niet moeilijk over.” Die mevrouw heeft een zere knie, voelt zich hopeloos, maar praat nu over die kraan in plaats van over die knie.’
De bestuursvoorzitter laat de kelder van het instituut zien, die is volgestouwd met spullen uit grootmoeders tijd. Hier komt één van de herinneringsmusea die Hans Becker aan het inrichten is. De vooroorlogse kruidenierswinkel is al klaar.
‘Krankzinnig, hier staat veertig kuub oude troep. Een reminiscentiemedewerkster bracht me op het idee. Je neemt oude spullen en haalt daarmee bij mensen herinneringen boven. Ik heb wat van die rotzooi meegenomen, zoals een oude koffiemolen en op tafel gezet. Toen begon het proces. Al die mensen waren niet meer weg te slaan. Het bleken enorme conversation pieces, veel groter dan al die kunst die hier staat. Die oude spullen werken dus niet alleen therapeutisch, brengen vooral die zo noodzakelijke fun. Zowel voor die vrouw van tachtig die niks mankeert als voor die dame die zwaar dementeert en zegt: “Maar meneer, dat is een kersenontpitter, dat u dat niet weet!”