Door Martin Zuithof – Sociale integratie leidt bij zorgverleners tot een
grote paradox, is de stelling van Herman Meininger. Hij schetst het proces
vanuit drie perspectieven: dat van de overheid, burgers en zorgverleners. Juist
bij die laatste groep leidt de ontwikkeling tot een opvallende
tegenstelling.
‘Instellingen zorgen wel voor de fysieke deconcentratie, maar hebben minder
gedaan aan het stichten van sociale netwerken die voor verstandelijk
gehandicapten belangrijk zijn. Dat is de paradox: aan de ene kant gingen
instellingen deconcentreren, opsplitsen naar kleinere wooneenheden in wijken en
dorpen.’
‘Vaak gingen ze eraan voorbij dat mensen die in instellingen woonden een
heel rijk geschakeerd sociaal netwerk hadden. De deconcentratie brak bestaande
netwerken af. Tegelijk krijgen mensen die gedeconcentreerd wonen veel meer
contact met ouders en familieleden. De drempel voor ouders en familie ligt
lager.’
Prof. dr. Herman Meininger (60) studeerde theologie en pastorale
psychologie, werd predikant en werkte twintig jaar als geestelijk verzorger bij
Bartimeus, een instelling voor mensen met een visuele handicap en verstandelijke
beperking. Sinds 1996 werkte hij als adviseur voor de raad van bestuur van de ’s
HeerenLoo Zorggroep. Sindsdien was hij als wetenschappelijk medewerker ook
parttime verbonden aan de Willem van den Bergh-leerstoel, die mede door ’s
HeerenLoo wordt gefinancierd.
De deïnstitutionalisering, het loslaten van de strakke regels binnen
instellingen, is een onderdeel van de sociale integratie. In hoeverre is dat
geslaagd?‘Ook dat is een van de paradoxen van sociale integratie. Men
meende door het afbreken van instituten, die instellingen in de bossen, dat men
ook gedeïnstitutionaliseerd was. Maar het instituut zit niet in de stenen, maar
tussen de oren van de zorgverleners.’
‘Je ziet in veel kleinschalige woonvormen leefpatronen die nauwelijks
verschillen van de patronen in de instituten van vroeger. Bijvoorbeeld geregelde
dagelijkse leefpatronen waarbij de zorgverlener nog steeds de bepalende factor
is. Er is dus wel sprake van fysieke deconcentratie maar geen
deïnstitutionalisering in mentale zin.’
Wat komt er kijken bij de rol van zorgverleners als ze sociale
integratie willen ondersteunen?‘De huidige zorgverleners maken
onderdeel uit van een systeem, waarin ze worden afgerekend op verrichtingen die
meetbare resultaten moeten opleveren. Dat maakt het zorgverleners moeilijk om
processen van sociale integratie te ondersteunen die niet passen in schema’s van
meetbare verrichtingen.’
‘Terwijl ze juist deel moeten uitmaken van de leefwereld van mensen met een
verstandelijke beperking. Een zorgverlener zou eigenlijk in hun buurt moeten
wonen en een buurtgenoot moeten zijn om ze mee te nemen naar activiteiten of in
contact te brengen met andere mensen. De huidige structuren staan die
verbindende rol erg in de weg.’
Welke belemmeringen hebben zorgverleners?‘Ze worden afgerekend
op methoden, technieken en planningen, terwijl het gewone leven zich niet laat
plannen. Daarbij is vooral aandacht voor hun verzorgende taken en zelfs daarvoor
hebben ze vaak te weinig tijd.’
‘Zorgverleners zouden veel meer samenwerking moeten zoeken met ouders,
vrijwilligers, buurtgenoten. Ze moeten dus zelf een netwerkje opbouwen, maar in
praktijk zijn ze sterk solistisch, op het moment gericht. Het netwerk dat
belangrijk voor ze is, bestaat uit de hiërarchie binnen de instelling.’
‘Daarbuiten bestaat er nauwelijks een wereld. Het werk van de zorgverlener
speelt zich in heel beperkte kaders af. Daardoor zijn ze ook niet zo goed
toegerust om mensen met een verstandelijke beperking te helpen hun weg in de
samenleving te vinden. Elementen van sociaal-cultureel werk en opbouwwerk moeten
daarom deel gaan uitmaken van de zorgverlening.’
Het gehele artikel is te lezen in Zorg + Welzijn Magazine 3, maart
2007. Drie maanden na publicatie wordt het op de website
geplaatst.