De inkt van het curriculum van de opleiding Social Work is pas net droog. De opleidingen Maatschappelijk Werk en Dienstverlening, Sociaal Pedagogische Hulpverlening en Cultureel Maatschappelijke Vorming zijn samengevoegd tot de opleiding Social Work. Bij de Hogeschool Inholland startten de eerstejaars Social Work studenten afgelopen september, en ook de derdejaars studenten volgden al de vernieuwde jaargang. Vanaf aankomend najaar gaan ook de tweede en vierde jaargangen van start. Simone Bijman is al tien jaar werkzaam bij de opleiding Social Work Inholland, onder meer als beleidsadviseur onderwijs en kwaliteit en was vanuit deze rol betrokken bij het ontwerp van deze nieuwe opleiding.
Naast de landelijke regels over waartoe Social Work moet opleiden, kunnen jullie ook eigen accenten leggen. Waarin onderscheidt de Hogeschool Inholland zich?
Bijman: ‘Als hogeschool heb je heel veel ruimte om zelf invulling te geven aan je curriculum. Wij hebben gekozen voor een brede opleiding met de drie profielen die daarbij horen. Bij de Hogeschool Utrecht kunnen Social Work studenten bijvoorbeeld hun profielen kleuren of combineren met forensisch of creatief werken. Dergelijke verbijzondering hanteren wij niet. Wel proberen we ervoor te zorgen dat studenten zo veel mogelijk opdrachten in de praktijk kunnen maken. Bij voorkeur opdrachten waarbij ze samenwerken met studenten van andere opleidingen, zoals Hbo-V of Sport en Bewegen. Want zo zal hun praktijk er later ook uitzien. Komende tijd willen we kijken of we meer kunnen gaan werken met themaweken. Over voeding of dwang en drang bijvoorbeeld. Daardoor kunnen we kleinere thema’s inpassen in ons reguliere programma. Met deze brede sociaal werk opleiding kunnen we makkelijk inspelen op de veranderende omstandigheden en politieke en maatschappelijke winden.’
Hoe houdt u er zicht op dat de opleiding niet alleen inspeelt op de actualiteit maar dat studenten ook dingen leren die de komende tien jaar relevant zijn?
‘Er is een algemene, redelijke stabiele, basis van methodieken en sociale wetenschappen. Sommige dingen weten we, zoals dat de studenten de komende jaren meer en meer te maken zullen krijgen met ouderen, met dementie. Andere dingen kun je niet voorspellen. Wij houden de ontwikkelingen in het veld nauwgezet in de gaten door primair het contact met het werkveld via de beroepenveldcommissie, ons netwerk en de contacten via de stage-instellingen, we houden vakbladen bij en lezen de krant. De lectoraten doen onderzoek in de praktijk en hebben zo ook hun netwerk zodat we verbonden blijven met de praktijk.’
Ik zou graag een aantal thema’s met u doorspreken waarvan maatschappelijk en politiek gevonden wordt dat daar aandacht voor moet zijn in de opleiding. Te beginnen met ggz in de wijk. Sociaal professionals zullen hier steeds meer mee te maken krijgen. Soms horen we nu sociaal professionals nog zeggen dat ze dat spannend vinden. Hoe bereiden jullie de studenten voor op die ggz-cliënten in hun toekomstige caseload?
‘Ggz in de wijk is inderdaad een groot thema. Ook binnen instellingen trouwens. Eén van de profielen binnen de opleiding Social Work is Zorg, met daarbinnen de Ggz-agoog. Verder is het voor alle studenten een dominant thema vanaf het tweede studiejaar.’
In hoeverre leren jullie studenten omgaan met culturele verschillen?
‘Ook dat hebben we eigenlijk door het hele curriculum heen verweven. Er wordt expliciet aandacht besteed aan interculturele diversiteit in de casuïstiek. En we hebben ook te maken met diversiteit in de klas. Dat grijpen we aan om een parallel te leggen met waar we toe opleiden. Dat is niet altijd even makkelijk. We leiden op tot een specifiek eindniveau en het sociaal werk kent een beroepscode. Studenten moeten uiteindelijk gaan handelen met als richtlijn die beroepscode, niet alleen vanuit hun eigen (culturele) achtergrond. En de beroepscode van Social Work is erg westers. Dat kan best moeilijk zijn voor studenten met een andere (culturele) achtergrond.’
Waarom? Waar botst die beroepscode met hun culturele achtergrond?
‘De Nederlandse samenleving gaat erg uit van het individu. Als iemand bijvoorbeeld ouder wordt en niet meer zelfstandig kan wonen, vinden we in Nederland dat zo iemand recht heeft op verpleging. Veel niet-westerse samenlevingen gaat meer uit van het collectief; de familie of het gezin. Het is voor studenten met deze achtergrond soms lastig te begrijpen dat het niet vanzelfsprekend is om je moeder in huis te nemen als zij niet meer zelfstandig kan wonen. En dit is maar een simpel voorbeeld waar anders tegen situaties aangekeken kan worden.’
Een ander thema: in hoeverre komt het herkennen van dementie aan bod in de opleiding?
‘Dementie wordt behandeld in het profiel Zorg en vanaf het tweede jaar. De studenten worden breed opgeleid en moeten veel kunnen signaleren en herkennen. Sociaal werkers krijgen te maken met alle leeftijdscategorieën en leefgebieden. Sowieso worden ze niet opgeleid om te diagnosticeren. Onder andere dementie moeten ze wel kunnen herkennen om vervolgens naar de juiste persoon te kunnen doorverwijzen. Daarvoor wordt een stevige basis gelegd in het tweede jaar. Vanuit alle drie de profielen.’
Besteden jullie ook aandacht aan suïcidepreventie?
‘Ik durf niet met zekerheid te zeggen hoeveel aandacht daaraan wordt besteed en op welke manier. Ik vind dat iets waar je bijna specialist in moet zijn om dat goed te kunnen doen. Ik vraag me af of ook dat in de basis van de opleiding voor sociaal werkers. Maar ik weet het niet. Ik heb er geen mening over.’
Hebt u wel eens het idee dat de opleiding op een bepaald vlak tekortschiet of de studenten op een bepaald onderwerp te weinig aan bod komen?
‘Soms wel. Vooral als ik zie hoe zwaar de problematiek van de praktijk is. Pas afgestudeerde ggz-agogen of geregistreerde jeugdprofessionals zijn vaak net 21 of 22 jaar oud. Als ik de baas was van welzijn Nederland, dan zou ik misschien zeggen: doe die registratie in een post-hbo. Dan kunnen ze na de opleiding eerst een paar jaar leren in de praktijk en na hun post-hbo kunnen ze die complexe, heftige problematiek wellicht beter aan.’