Er was sprake van een ‘afreken- en angstcultuur’. Het
hoofdkantoor regeerde met straffe hand, ‘top-down’, er werd niet naar het
personeel geluisterd. De vakbond Abvakabo FNV had in het blad Aaneen in februari
van dit jaar weinig goede woorden over voor de manier waarop de nieuwe cultuur
bij de Reclassering werd geïntroduceerd. Friele heeft er begrip voor. ‘In twee
jaar tijd hebben we ons op de vernieuwing moeten voorbereiden. Je vraagt in zo’n
korte tijd heel veel van je mensen, het maximale. Dat ben ik me goed
bewust. Maar we hadden geen keus. De Tweede Kamer stond op zijn achterste benen.
De minister verbond zijn lot aan onze reorganisatie.’
Hij laat een stilte vallen. ‘Je kunt je afvragen of wij nou echt zo
belangrijk waren dat er zo fors van boven af moest worden ingegrepen. Ik bedoel:
als je de reclassering plaatst in de hele justitieketen van politie, Openbaar
Ministerie en gevangenis, zijn wij dan de enige die niet optimaal functioneren?
Maar in de beeldvorming hebben wij het altijd gedaan. Wij zitten ’t kortst bij
het afvoerputje.’
De afgelopen jaren kwam de reclassering keer op keer negatief in het
nieuws. Er was het rapport van de Rekenkamer in 2001. De hoofdconclusie
was dat het onduidelijk was wat er met het budget van de reclassering gebeurde.
Er gaat per jaar ruim 100 miljoen euro om. Er was ook een rapport van de
Katholieke Universiteit Nijmegen, waaruit bleek dat de samenwerking tussen de
reclassering en gevangeniswezen zo slecht was dat een groot aantal gedetineerden
helemaal geen hulp kreeg bij terugkeer naar de maatschappij. Dat kan de Tweede
Kamer toch niet op zijn beloop laten?
‘Dat is ook zo,’ erkent Friele. ‘We konden onze resultaten niet helder in
kaart brengen. Dat valt niet te ontkennen. We hebben ons de kritiek ook zeer
aangetrokken. We zijn nu de enige organisatie in de justitieketen die op
resultaten gestuurd is.
‘Er is de laatste jaren enorm veel veranderd. Bijvoorbeeld de taken. Van
oudsher begeleidt de reclassering vooral mensen die met het strafrecht in
aanraking komen. Als een verdachte eenmaal voor de rechter komt, maakt de
reclassering een rapport over de verdachte, zodat de rechter meer materiaal in
handen heeft om een vonnis te kunnen uitspreken. Zodra er een veroordeling heeft
plaatsgevonden, begint de begeleiding naar een nieuw leven zonder criminaliteit.
Sinds de tachtiger jaren kregen we te maken met het verschijnsel
taakstraf. De laatste jaren is de uitvoering van die taakstraffen een
groot deel gaan uitmaken van ons werk. Tot voor kort deden we er 20.000 per
jaar. In 2003 zullen het er 26.000 zijn.We maken nu per jaar 18.000 rapporten
met informatie over de verdachten voor de rechters.
‘Rapporten maken en taakstraffen begeleiden zijn harde, tastbare produkten.
Daarvan kun je zeggen dat ze kwalitatief goed zijn of niet. Maar het begeleiden
van cliënten op weg naar een normaal bestaan niet. Wat gebeurt er in die
spreekkamertjes tussen de medewerker van de reclassering en de cliënt? Wat is
het voor een haast mytisch proces dat daar plaatsvindt? Het is moeilijk in kaart
te brengen. Het resultaat is moeilijk te meten.’
Het ministerie van Justitie is tevreden over de nieuwe werkwijze van de
reclassering, waarbij outputsturing centraal staat. Veel medewerkers zijn dat
echter niet. Friele zegt dat goed te begrijpen. ‘We hebben het werk
geïnventariseerd, en het benoemd in een aantal producten. Die producten hebben
we vastgelegd in een automatiseringsprogramma. Dat was een mega-operatie.
Simpelweg komt het er nu op neer dat onze medewerkers geen werk meer mogen doen
dat niet in de producten is beschreven. Ze voeren gesprekken met de cliënten die
vervolgens in de computer worden vastgelegd. Per product is bepaald hoeveel tijd
er aan mag worden besteed. Aan een rapport voor de rechter mag maximaal 10 uur
en 15 minuten worden gewerkt, aan een taakstraf 13 uur en 5 minuten. De leiding
kijkt dus als het ware mee over de schouder van de medewerker. Dat is zeer
ingrijpend. De professional voelt zich aangetast in zijn of haar vaardigheden,
voelt zich beperkt in zijn mogelijkheden. Dat doet pijn. Ik begrijp dat heel
goed.
De nieuwe werkwijze leidt niet onmiddellijk tot betere inhoudelijke
resultaten. Het is bijvoorbeeld niet zo dat de recidive is gedaald. Maar het
ministerie van Justitie is tevreden over ons. We maken onze prestatie-afspraken
waar. Dat betekent niet dat we er zijn. We willen ons werk kwalitatief
inhoudelijk verbeteren. Met behulp van wetenschappelijk onderzoek. We willen in
de toekomst intensieve begeleidingstrajecten doorvoeren. Trajecten waarbij
we met, bijvoorbeeld, plegers van zedenmisdrijven programma’s willen doorlopen
die gericht zijn op gedragsverandering. In Engeland bestaan deze programma’s al.
Daar hebben ze succes.’
Zeker als de recidive heel hoog is, wordt het moeilijk om aan te tonen dat
de kwaliteit van het werk voldoende is. Niet erg motiverend voor de medewerkers,
zo geeft Friele toe. ‘Cijfers geven aan dat bij de taakgestraften zestig tot
zeventig procent weer in herhaling valt. Bij cliënten die een gevangenisstraf
hebben uitgezeten, ligt dat percentage op negentig. Vergeet niet dat wij de
allermoeilijkste groep cliënten hebben. Het komt weinig voor dat mensen
gemotiveerd zijn om mee te werken aan de begeleiding. Resultaat boeken is in
onze wereld sowieso moeilijk.
Ik kan nog niet zeggen dat alle medewerkers enthousiast zijn. Sommige
mensen hebben grote moeite met de verzakelijking. Veel medewerkers van de
reclassering werken al jaren voor ons.We hebben te maken met vergrijzing. Er
zijn weinig doorstroommogelijkheden. Mensen hebben jarenlang hun werk op een
bepaalde manier gedaan. Ze vinden het moeilijk dat het nu anders moet. Het
gemiddelde ziekteverzuim in Nederland ligt op acht procent. Wij zitten op tien
tot twaalf procent. Daar zitten veel landurig zieken bij.
‘Het ministerie legt precies vast hoeveel produkten we moeten afleveren.
Probleem is dat je die aantallen niet zomaar kunt verdelen over je
personeelsbestand. De situatie dreigt dat werkers zeggen: Oké, ik werk mijn
aantallen af en dan heb ik mijn werk gedaan. Mensen kunnen berekenend worden, en
niet meer op de kwaliteit letten. Het kan ook zijn dat ze denken: Ik haal mijn
aantallen net niet, want anders schroeft het ministerie de volgende keer het
aantal op. We hebben daarom een aantal afgeleverde dossiers geanalyseerd. Stel
een cliënt is voor de derde keer na een taakstraf de fout ingegaan. Als uit de
rapportages keer op keer blijkt dat er geen problemen zijn geconstateerd. Dan
vragen wij: hoe kan dat? Is de begeleiding wel goed geweest?’
Dit najaar bleek uit een onderzoek dat de reclassering vooral de
gemakkelijk te begeleiden cliënten behandelt. De moeilijke gevallen, vaak
allochtonen, spreekt nauwelijks Nederlands, ontkent de delicten waarvoor ze zijn
veroordeeld, en staat niet open voor hulpverlening. De reclassering mijdt deze
groep omdat er geen resultaat mee te behalen is. Volgens Friele is dat geen
beleid, maar een proces dat gaandeweg het werk binnensluipt.
‘Het komt op zich vaker voor dat hulpverlenende instanties zich in eerste
instantie vooral richten op de groepen die gemotiveerd zijn. Als je gericht bent
op resultaat, kies je sneller een cliënt waarmee je iets kunt bereiken dan voor
iemand bij wie dat nauwelijks te verwachten is. Maar voor de duidelijkheid: wij
hebben zelf om dit onderzoek gevraagd. We wilden weten hoe dit zat en doen er
ons voordeel mee. Wij kunnen er van leren en onze manier van werken
verbeteren.’/Annet van Eenennaam