Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Hoofd vernieuwing Huub Friele over de beroerde reputatie van de reclassering: ‘Wij zitten het dichtst bij het afvoerputje’

Al jaren had de Stichting Reclassering Nederland een slechte reputatie. Er ging veel mis bij de begeleiding van bajesklanten tijdens en na hun gevangenschap. Tot de Tweede Kamer het ‘gemodder’ zat was en ingreep. Sinds een jaar wordt de reclassering betaald voor het werk dat ze aantoonbaar heeft geleverd. De nieuwe zakelijkheid biedt kansen, vindt Huub Friele, hoofd van de afdeling vernieuwing en ontwikkeling van de Stichting Reclassering Nederland. Maar zo zien niet alle reclasseringsmedewerkers het.

Er was sprake van een ‘afreken- en angstcultuur’. Het

hoofdkantoor regeerde met straffe hand, ‘top-down’, er werd niet naar het

personeel geluisterd. De vakbond Abvakabo FNV had in het blad Aaneen in februari

van dit jaar weinig goede woorden over voor de manier waarop de nieuwe cultuur

bij de Reclassering werd geïntroduceerd. Friele heeft er begrip voor. ‘In twee

jaar tijd hebben we ons op de vernieuwing moeten voorbereiden. Je vraagt in zo’n

korte tijd heel veel van je mensen, het maximale. Dat ben ik me goed

bewust. Maar we hadden geen keus. De Tweede Kamer stond op zijn achterste benen.

De minister verbond zijn lot aan onze reorganisatie.’

Hij laat een stilte vallen. ‘Je kunt je afvragen of wij nou echt zo

belangrijk waren dat er zo fors van boven af moest worden ingegrepen. Ik bedoel:

als je de reclassering plaatst in de hele justitieketen van politie, Openbaar

Ministerie en gevangenis, zijn wij dan de enige die niet optimaal functioneren?

Maar in de beeldvorming hebben wij het altijd gedaan. Wij zitten ’t kortst bij

het afvoerputje.’

De afgelopen jaren kwam de reclassering keer op keer negatief in het

nieuws. Er was het rapport van de Rekenkamer in 2001. De hoofdconclusie

was dat het onduidelijk was wat er met het budget van de reclassering gebeurde.

Er gaat per jaar ruim 100 miljoen euro om. Er was ook een rapport van de

Katholieke Universiteit Nijmegen, waaruit bleek dat de samenwerking tussen de

reclassering en gevangeniswezen zo slecht was dat een groot aantal gedetineerden

helemaal geen hulp kreeg bij terugkeer naar de maatschappij. Dat kan de Tweede

Kamer toch niet op zijn beloop laten?

‘Dat is ook zo,’ erkent Friele. ‘We konden onze resultaten niet helder in

kaart brengen. Dat valt niet te ontkennen. We hebben ons de kritiek ook zeer

aangetrokken. We zijn nu de enige organisatie in de justitieketen die op

resultaten gestuurd is.

‘Er is de laatste jaren enorm veel veranderd. Bijvoorbeeld de taken. Van

oudsher begeleidt de reclassering vooral mensen die met het strafrecht in

aanraking komen. Als een verdachte eenmaal voor de rechter komt, maakt de

reclassering een rapport over de verdachte, zodat de rechter meer materiaal in

handen heeft om een vonnis te kunnen uitspreken. Zodra er een veroordeling heeft

plaatsgevonden, begint de begeleiding naar een nieuw leven zonder criminaliteit.

Sinds de tachtiger jaren kregen we te maken met het verschijnsel

taakstraf. De laatste jaren is de uitvoering van die taakstraffen een

groot deel gaan uitmaken van ons werk. Tot voor kort deden we er 20.000 per

jaar. In 2003 zullen het er 26.000 zijn.We maken nu per jaar 18.000 rapporten

met informatie over de verdachten voor de rechters.

‘Rapporten maken en taakstraffen begeleiden zijn harde, tastbare produkten.

Daarvan kun je zeggen dat ze kwalitatief goed zijn of niet. Maar het begeleiden

van cliënten op weg naar een normaal bestaan niet. Wat gebeurt er in die

spreekkamertjes tussen de medewerker van de reclassering en de cliënt? Wat is

het voor een haast mytisch proces dat daar plaatsvindt? Het is moeilijk in kaart

te brengen. Het resultaat is moeilijk te meten.’

Het ministerie van Justitie is tevreden over de nieuwe werkwijze van de

reclassering, waarbij outputsturing centraal staat. Veel medewerkers zijn dat

echter niet. Friele zegt dat goed te begrijpen. ‘We hebben het werk

geïnventariseerd, en het benoemd in een aantal producten. Die producten hebben

we vastgelegd in een automatiseringsprogramma. Dat was een mega-operatie.

Simpelweg komt het er nu op neer dat onze medewerkers geen werk meer mogen doen

dat niet in de producten is beschreven. Ze voeren gesprekken met de cliënten die

vervolgens in de computer worden vastgelegd. Per product is bepaald hoeveel tijd

er aan mag worden besteed. Aan een rapport voor de rechter mag maximaal 10 uur

en 15 minuten worden gewerkt, aan een taakstraf 13 uur en 5 minuten. De leiding

kijkt dus als het ware mee over de schouder van de medewerker. Dat is zeer

ingrijpend. De professional voelt zich aangetast in zijn of haar vaardigheden,

voelt zich beperkt in zijn mogelijkheden. Dat doet pijn. Ik begrijp dat heel

goed.

De nieuwe werkwijze leidt niet onmiddellijk tot betere inhoudelijke

resultaten. Het is bijvoorbeeld niet zo dat de recidive is gedaald. Maar het

ministerie van Justitie is tevreden over ons. We maken onze prestatie-afspraken

waar. Dat betekent niet dat we er zijn. We willen ons werk kwalitatief

inhoudelijk verbeteren. Met behulp van wetenschappelijk onderzoek. We willen in

de toekomst intensieve begeleidingstrajecten doorvoeren. Trajecten waarbij

we met, bijvoorbeeld, plegers van zedenmisdrijven programma’s willen doorlopen

die gericht zijn op gedragsverandering. In Engeland bestaan deze programma’s al.

Daar hebben ze succes.’

Zeker als de recidive heel hoog is, wordt het moeilijk om aan te tonen dat

de kwaliteit van het werk voldoende is. Niet erg motiverend voor de medewerkers,

zo geeft Friele toe. ‘Cijfers geven aan dat bij de taakgestraften zestig tot

zeventig procent weer in herhaling valt. Bij cliënten die een gevangenisstraf

hebben uitgezeten, ligt dat percentage op negentig. Vergeet niet dat wij de

allermoeilijkste groep cliënten hebben. Het komt weinig voor dat mensen

gemotiveerd zijn om mee te werken aan de begeleiding. Resultaat boeken is in

onze wereld sowieso moeilijk.

Ik kan nog niet zeggen dat alle medewerkers enthousiast zijn. Sommige

mensen hebben grote moeite met de verzakelijking. Veel medewerkers van de

reclassering werken al jaren voor ons.We hebben te maken met vergrijzing. Er

zijn weinig doorstroommogelijkheden. Mensen hebben jarenlang hun werk op een

bepaalde manier gedaan. Ze vinden het moeilijk dat het nu anders moet. Het

gemiddelde ziekteverzuim in Nederland ligt op acht procent. Wij zitten op tien

tot twaalf procent. Daar zitten veel landurig zieken bij.

‘Het ministerie legt precies vast hoeveel produkten we moeten afleveren.

Probleem is dat je die aantallen niet zomaar kunt verdelen over je

personeelsbestand. De situatie dreigt dat werkers zeggen: Oké, ik werk mijn

aantallen af en dan heb ik mijn werk gedaan. Mensen kunnen berekenend worden, en

niet meer op de kwaliteit letten. Het kan ook zijn dat ze denken: Ik haal mijn

aantallen net niet, want anders schroeft het ministerie de volgende keer het

aantal op. We hebben daarom een aantal afgeleverde dossiers geanalyseerd. Stel

een cliënt is voor de derde keer na een taakstraf de fout ingegaan. Als uit de

rapportages keer op keer blijkt dat er geen problemen zijn geconstateerd. Dan

vragen wij: hoe kan dat? Is de begeleiding wel goed geweest?’

Dit najaar bleek uit een onderzoek dat de reclassering vooral de

gemakkelijk te begeleiden cliënten behandelt. De moeilijke gevallen, vaak

allochtonen, spreekt nauwelijks Nederlands, ontkent de delicten waarvoor ze zijn

veroordeeld, en staat niet open voor hulpverlening. De reclassering mijdt deze

groep omdat er geen resultaat mee te behalen is. Volgens Friele is dat geen

beleid, maar een proces dat gaandeweg het werk binnensluipt.

‘Het komt op zich vaker voor dat hulpverlenende instanties zich in eerste

instantie vooral richten op de groepen die gemotiveerd zijn. Als je gericht bent

op resultaat, kies je sneller een cliënt waarmee je iets kunt bereiken dan voor

iemand bij wie dat nauwelijks te verwachten is. Maar voor de duidelijkheid: wij

hebben zelf om dit onderzoek gevraagd. We wilden weten hoe dit zat en doen er

ons voordeel mee. Wij kunnen er van leren en onze manier van werken

verbeteren.’/Annet van Eenennaam

Geef je reactie

Om te kunnen reageren moet je ingelogd zijn. Heb je nog geen account, maak dan hieronder een account aan. Lees ook de spelregels.