Geen controle, geen sturing, geen planmatige werkwijze, geen professionele toetsing. Dat was het oordeel van de Inspectie jeugdzorg in maart van dit jaar over de werkwijze van de afdeling jeugdbescherming bij het Bureau Jeugdzorg Haarlem. Aanleiding voor het inspectieonderzoek was ‘de zaak-Savanna’. Volgens Joke de Vries, hoofdinspecteur van de Inspectie jeugdzorg, is bjz Haarlem geen incident. De kwaliteit van de jeugdzorg kan en moet beter en de invoering van een kwaliteitssysteem is een belangrijke voorwaarde daarvoor, vindt De Vries. ‘Het gaat niet om een handboek in de kast, maar om een manier van werken en denken; hoe ga je om met cliënten, hoe neem je beslissingen in overleg met collega’s en hoe wordt dat intern getoetst.’
Op dit moment controleert de Inspectie jeugdzorg de organisaties die zich met hulpverlening en zorg aan jeugd en jongeren bezighouden. Dat zijn naast de Bureaus Jeugdzorg en de zorgaanbieders (landelijke en provinciale jeugdzorginstellingen) ook de Raad voor de Kinderbescherming, de justitiële jeugdinrichtingen, de opvang van alleenstaande minderjarige asielzoekers en de vergunninghouders voor interlandelijke adoptie. De inspectie schetst een beeld van de kwaliteit van de zorg en doet aanbevelingen aan opdrachtgevers van een onderzoek.
Deze werkwijze gaat dus veranderen, als het aan De Vries ligt. De hoofdinspecteur pleit voor een kwaliteitszorgsysteem in elke organisatie, met bijbehorende certificering. Ook schort het volgens haar in instellingen geregeld aan een goede administratie. Nu nog komt de inspectie ‘aantekeningen over zorg en hulpverlening in schriftjes’ tegen. ‘De bedoeling is dat jeugdzorgorganisaties met een intern kwaliteitssysteem zelf in de gaten houden hoe de zorg is georganiseerd. Wij hoeven dan bij instellingen, die door een onafhankelijke certificeringorganisatie geaccepteerd zijn, minder of geen kwaliteitscontroles meer uit te voeren. Dat doen die instellingen zelf. De inspectie komt af en toe met de thermometer langs om te kijken of de praktijk ook klopt met de certificering.’
Op het symposium Een andere kijk naar het veld, eind mei, presenteerde de inspecteur haar toekomstbeeld. Daarin zijn volgens De Vries alle instellingen met kwaliteitssystemen gecertificeerd. Maatschappij en inspectie hebben vertrouwen in de professionals, gebaseerd op de verantwoording die ze afleggen en effectmetingen. Er is voldoende evidence based kennis en ervaring. Jaarlijks vindt benchmarking plaats van de kwaliteit van de jeugdzorg. Werkers in de jeugdzorg zijn trots op wat ze voor elkaar krijgen. En alle partijen kunnen laten zien dat ze structureel vanuit de veiligheid van het kind werken.
Invoering van een kwaliteitssysteem en certificering klinkt als heel veel regels. We willen toch van de bureaucratie af?
‘Het gaat niet om meer regels, maar om een systeem van werken waarbij intern is geregeld dat er controle is op de kwaliteit van de zorg. Concreet gaat het om een systeem van plannen, uitvoeren, controleren, intervisie en supervisie voor de werkers in de praktijk, evaluatie en deskundigheidsbevordering. De afspraken die je maakt met cliënten moeten bespreekbaar zijn met iedereen die er bij betrokken is. In de jeugdzorg vinden we allemaal dat we multidisciplinair naar zaken moeten kijken, maar het gebeurt nog niet. De huidige bureaucratie komt vooral omdat organisaties de samenwerking niet op elkaar afstemmen. Systematisch werken, betekent op een A4-tje duidelijk kunnen maken: “Ik ben dit van plan om die reden”. Dan kan een ander daar naar kijken en commentaar geven. Dat gaat in de computer en iedereen kan van elkaar zien wat de doelen, beweegredenen en middelen zijn. Maar wij komen nog steeds verslagjes in schriftjes tegen.’
Professor Andries van Dantzig van de actiegroep tegen kindermishandeling RAAK zegt dat jeugdhulpverleners niet professioneel zijn. Vindt u dat ook?
‘Het beeld van de jeugdwerker is: betrokken en hard werkend, maar hij laat zich leiden door gevoel en intuïtie in plaats van empirische kennis. Dat klopt wel. Ik vind dat er meer geïnvesteerd moet worden in de scholing van jeugdwerkers. Dat is essentieel om een basis te leggen voor een deskundig jeugdzorgwerker. Met de opleiding maatschappelijk werk ben je er niet. Opleidingen moeten zich meer richten op de specifieke professie waarin mensen verder gaan. En in de werksituatie moet er meer gebruik worden gemaakt van wetenschappelijk onderbouwde methodieken. Er is veel te weinig bekend over wat werkt en wat niet. Kijk bijvoorbeeld naar het buitenland en pas al dan niet aangepast aan de Nederlandse situatie de succesvolle methodieken toe. Daarmee wil ik niet zeggen dat jeugdwerkers het niet goed doen. Er is te weinig kennis, mensen werken op een te laag professioneel niveau. Maar organisaties dienen daar meer aandacht voor hebben. Instellingen moeten weten wat er op de werkvloer gebeurt en moeten dat beter begeleiden. Dat is niet de individuele medewerker kwalijk te nemen.’
Ondertussen worden de wachttijden bij de Bureaus Jeugdzorg en bij de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling er niet korter op. Wat te doen?
‘Eerst kijken naar het interne proces. Kan dat efficiënter? Als dat is gedaan en kinderen moeten nog lang wachten voor hulp, dan moeten er extra mensen bij. Staatssecretaris Ross van VWS heeft haar politieke lot verbonden aan het opheffen van de wachtlijsten. Dat is een stok achter de deur. Maar eerst moet gekeken worden of de interne organisatie op peil is, vervolgens kunnen Bureau Jeugdzorg en de zorgaanbieder naar de provincie stappen voor meer geld om de wachtlijsten op te lossen. Overigens kan de cliënt, die een indicatiebesluit van het BJZ op zak heeft, zich tot de provincie of grootstedelijke regio wenden als de geïndiceerde zorg niet aanwezig is of als het te lang duurt. Daarnaast kan de cliënt nog naar de rechter stappen’.
Geeft het Deltaplan en de verlaging van de caseload hoop voor een betere kwaliteit van de gezinsvoogdij?
‘Het is niet alleen een kwestie van verlaging van de caseload. Het Deltaplan voor de gezinsvoogdij richt zich juist op een systematische afweging van besluiten en op toetsing en input uit verschillende hoeken. Uit onderzoek is gebleken dat een systematische aanpak van problemen van cliënten nóg belangrijker is dan een lagere caseload. Het gaat erom dat hulpverleners met elkaar afspreken wat belangrijk is voor een gezin. Cliënten, ouders en kinderen worden meer bij de aanpak betrokken. Maar jeugdbeschermers moeten ook werken met niet-onderhandelbare afspraken voor ouders. Als het gaat om de veiligheid van het kind moet duidelijk zijn: als u dit niet doet, dan gaat het kind naar een pleeggezin.’
Hoe moeten jeugdwerkers samenwerken? Met z’n tienen om de tafel om een gezin te bespreken?
‘Cruciaal is dat íemand een beeld heeft van het geheel. Dat alle informatie van de verschillende beroepskrachten bij één persoon bij elkaar komt, die een totaalbeeld heeft van de situatie van de cliënt. Iemand moet de regie hebben, ja. In mijn visie moet de gemeente dat zijn, dan moet je denken aan een instantie onder gemeentelijke verantwoordelijkheid. Bij jonge kinderen is dat de jeugdgezondheidszorg. Bij oudere kinderen denk ik aan iemand van de schoolbegeleiding. We moeten die regierol niet bij de jeugdzorg neerleggen. Die is voor als het echt mis gaat met een kind, als zich ernstige problemen voordoen. De gemeente is de speler in het veld die de meeste mensen aan tafel kan krijgen. Bij de gemeentelijke instellingen begint ook de preventie van problemen van kinderen en gezinnen. Het is goed daar meer aandacht aan te besteden.’
Hoe krijg je de schotten weg tussen instellingen zodat er ook samengewerkt kán worden?
‘Het lastige is dat je met mensen te maken hebt die bepaalde opvattingen hebben over hun eigen professionaliteit. Als je zelf denkt dat je het ’t beste weet, blijkt dat een hoge drempel te zijn om zaken met andere hulpverleners te bespreken. Je ziet dat instanties voortdurend bezig zijn alles weer opnieuw uit te zoeken. Professionals in de jeugdzorg zouden meer kunnen accepteren dat de informatie van een ander juist is. Binnen de Bureaus Jeugdzorg wordt momenteel hard gewerkt aan het vorm geven van de samenwerking tussen verschillende instanties. Dat kan best lastig zijn als je altijd zelfstandig hebt gewerkt. Het is goed om de verschillende professies fysiek bij elkaar te zetten, zodat je naar de andere kant van de gang kunt lopen om een collega te raadplegen. Maar het is ook een mentaliteitskwestie: je moet naar die collega toe wíllen lopen.’