De leerstoel die Gowricharn bezet aan de Katholieke
Universiteit Brabant is ingesteld op initiatief van het instituut voor
Multiculturele Ontwikkeling Forum en het Verwey-Jonkerinstituut. De 49-jarige
Gowricharn, geboren in Suriname, mengt geregeld in het debat over de
multiculturele samenleving. In 1999 ontving hij de ASN-ADO mediaprijs voor zijn
essays in het weekblad Contrast.
Waarnaar verwijst het ‘transnationale perspectief’ van uw
leerstoel?
‘De multiculturele samenleving wordt vrijwel uitsluitend gezien als
iets dat zich afspeelt binnen Nederland. We erkennen te weinig dat er ook lijnen
naar buiten zijn. Allochtonen onderhouden door satelliet-tv, internet en mobiele
telefonie steeds meer contacten met het land van herkomst of met mensen met
dezelfde afkomst in andere landen. Veel Turken staan bijvoorbeeld in nauw
contact met Turkije, maar ook met Turkse gemeenschappen in Duitsland. Ook
autochtonen hebben door internet, door vakanties en door gemengde huwelijken
meer contact met het buitenland. De natiestaat is een poreuze aangelegenheid
geworden waar zowel allochtonen als autochtonen doorheen sijpelen. Dat
vervlechtingsproces wordt steeds intensiever.’
Met als gevolg?
‘De druk om te assimileren wordt steeds minder. Mensen putten uit
andere culturele centra dan de autochtone Nederlandse samenleving. Op zich is
dat goed. Mensen hebben recht op een eigen identiteit en een eigen
levensbeschouwing. Dan kun je assimilatie niet voorop stellen. Dat heeft toch
iets van: wij zijn allemaal Hollanders, gezellig. Maar tegelijkertijd zegt het
ook dat als je in deze polder wilt wonen je moet dansen op de tonen die wij
zingen. Het zegt: mijn cultuur is beter dan de jouwe. Het is een respectloze
strategie die geen recht doet aan de individualiseringsprocessen onder
allochtonen. Ook allochtonen willen tegenwoordig minder kinderen, zich
individueler opstellen, zich anders kleden. Jonge moslimmeiden emanciperen. Ze
laten zich niet in de moskee maar alles vertellen, maar leggen hun problemen via
internet voor aan academische theologen in bijvoorbeeld Caïro. Ze lopen niet,
zoals veel Nederlanders, weg uit de kerk, maar vinden een nieuwe positie
daarbinnen. Dat is iets anders dan je klakkeloos aanpassen aan de Nederlandse
samenleving. Toch blijven intelligente mensen er op tamboereren dat de islam
eigenlijk een barbaars geloof met middeleeuwse gewoonten is. Mensen als Paul
Schnabel en in mindere mate Paul Scheffer. Zij stellen assimilatie voorop. Wat
mij betreft is dat een gesloten boek.’
Om in een samenleving te kunnen functioneren is enige mate van
aanpassing, inburgering zo u wilt, toch onontkoombaar?
‘Ja, maar ik verdenk veel Nederlanders ervan dat wanneer ze het over
integratie hebben ze eigenlijk assimilatie bedoelen. Word mijn evenbeeld! Ik ben
uw lichtend voorbeeld! Dat is een houding waar ik niet goed van word. Want bij
integratie staan de eindtermen niet vast. Er is nooit een moment waarop je kunt
zeggen: nu ben ik geïntegreerd. Ik ben klaar. Zo kun je van allochtonen altijd
zeggen dat ze de taal niet goed genoeg beheersen voor een bepaalde functie.
Taalkennis is relevant, maar wordt zwaar opgeklopt om mensen weg te zetten. Maar
wanneer we mensen nodig hebben, blijkt het taalargument plotseling te kunnen
vervallen en halen we verpleegsters uit Zuid-Afrika en it’ers uit India. We
willen wel een multiculturele samenleving zijn, maar geen multilinguale. Stel je
voor dat Turks ook een erkende taal op scholen zou zijn. Dan zouden kinderen
heel anders worden beoordeeld. Nu kennen kinderen in een bepaalde groep van de
basisschool bijvoorbeeld vierduizend woorden. Veel Turkse kinderen kennen er
zo’n drieduizend, maar daarnaast nog eens vierduizend Turkse woorden. Dat wordt
echter dermate geproblematiseerd dat aan deze kinderen gelijk een
onderwijsachterstand wordt toegeschreven. Een multiculturele samenleving zou
rekening moeten houden met meertaligheid, zoals dat al gebeurt met religie.’
Terug naar de maakbare samenleving? Niet het individu, maar de
maatschappij moet veranderen?
‘Nee, ik zeg niet dat je tachtig talen moet invoeren. Je hoeft geen
Pakistaans, Egyptisch en Algerijns in het curriculum op te nemen. Maar je zou
wel Arabisch als koepeltaal kunnen invoeren en talen van grote bevolkingsgroepen
als Turks. Ik wil duidelijk maken dat er meer mogelijkheden zijn dan te hameren
op de Nederlandse taal als het paspoort tot het goede leven, het toegangskaartje
tot het paradijs van oranje. Als je alleen de eigen taal en waarden laat tellen,
dan heb je een ramkoers ingezet die een samenleving als de Nederlandse onwaardig
is. Als je het over multiculturaliteit hebt, dan betekent dat automatisch
botsende normen en waarden. Daar moeten we niet paniekerig over doen. Westerse
waarden botsen onderling ook. Neem de verlichtingswaarden vrijheid en
gelijkheid. Vrijheid leidt tot ongelijkheid in de markt. Als dat te veel wordt,
dan fluiten we dat terug. Discrepantie tussen waarden onderling is normaal. Maar
zodra het om waarden van buiten de Nederlandse samenleving gaat, verlangen we
opeens consistentie. Dat is raar.’
Waar komt die drang naar eenvormigheid vandaan?
‘Mensen hebben voortdurend de behoefte hun superioriteit te bevestigen.
Na de aanslagen van 11 september leende de islam zich wederom uitstekend om het
communisme als externe vijand op te volgen. En het feit dat Afghanistan nu net
een islamitisch land is waar het civilisatieniveau niet al te overtuigend is,
ondersteunde de stereotype beeldvorming. Dan denk je bij moslims al gauw aan
extremisten, en niet aan de moslimbevolking van bijvoorbeeld Indonesië of India.
De pluriformiteit van de islam raakt dan buiten beeld. Dat zie je aan de
onverbloemde oorlogstaal die ten opzichte van islamitische landen wordt
gebezigd. Ik maak me daar zorgen over. We propageren de democratie en het recht
op een levensbeschouwing, maar als puntje bij paaltje komt wordt dat erg
gemakkelijk in de ijskast gezet. Hoe moet je allochtonen dan overtuigen van de
blijkbaar onaantastbare democratische waarden van het Nederlands bestel?’
Mag een samenleving er dan geen eenduidige waarden op nahouden?
‘Ik snap niet dat er zo krampachtig wordt gedaan zodra het over externe
bewegingen gaat. De discussie over criminaliteit onder Marokkaanse jongeren
heeft bijvoorbeeld ontwikkelingen op gang gebracht zoals de buurtvaderprojecten.
Ook is er binnen allochtone gemeenschappen een discussie gaande over
homoseksualiteit. Dat is een belangrijk sociaal proces. Dat proces moet je
vangen en stimuleren. Als er dan zo’n El Moumni tussendoor komt fietsen, moet je
die er niet gelijk uitpikken en voor de rechter dagen. Dan verstoor je zo’n
proces. In iedere discussie komen ook minder aangename meningen naar voren. Dat
is deel van het proces. De eerste generatie allochtonen heeft dezelfde
onwennigheid ten opzichte van homoseksualiteit als veel oudere autochtonen. Het
is vaak meer onwennigheid dan vijandigheid. De tweede generatie denkt er al heel
anders over. Dan moet je niet doen alsof dat de heersende mening onder bepaalde
groepen allochtonen is. Daar kan ik me heel boos over maken.’
Het komt dus wel goed met de integratie, maar het duurt alleen wat
langer?
‘Bij integratie wordt er vaak naar verkeerde zaken gekeken. Over het al
dan niet toestaan van hoofddoekjes is een ware veldslag geleverd, omdat die
werden geassocieerd met onderdrukking. Maar die veldslag heeft Nederland
verloren. Er zijn nu steeds meer meisjes van de tweede generatie die er zelf
voor kiezen een hoofddoek te dragen, gewoon als een kwestie van fatsoen en
religieuze of culturele identiteit. Andere belangrijke ontwikkelingen worden
eveneens over het hoofd gezien. Kijk naar de speelplaatsen, waar Marokkaanse
grootvaders met hun kleinkinderen naartoe gaan. Of naar de markt, waar oudere
allochtone mannen boodschappen doen met hun vrouw en hun tas dragen. Beide
ontwikkelingen behoren tot het integratieproces in de multiculturele
samenleving: het behoud van de groepsidentiteit en de veranderde man-vrouw
verhoudingen. We zien het niet, omdat het ondertussen zo normaal of vertrouwd
is. Maar het gegeven dat het nu normaal is, is een heel belangrijk
integratiefeit.’/Eric de Kluis