‘Ernstige delicten bepalen het beeld van
jeugdcriminaliteit. Ook bij hulpverleners en kinderrechters. Iedereen kan zich
de moord op de Engelse peuter Jamie Bulger herinneren. Of de moord op de Haagse
conrector Van Wierden door Murat B. De professionals in het veld zeggen dat de
jeugdcriminaliteit is toegenomen, evenals de zwaarte van de delicten.’
‘Dat is niet zo. De jeugdcriminaliteit is in het algemeen betrekkelijk
stabiel, de geweldscriminaliteit is enigszins toegenomen. Maar dat jongeren
zoveel gewelddadiger zijn geworden als de politiestatistieken suggereren, waag
ik te betwijfelen. Het is meer een kwestie van meer aangiften en meer
registratie,’ aldus Peter van der Laan. Hij is onderzoeker bij het Nederlands
Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving. En hij is hoogleraar Sociaal
Pedagogische Hulpverlening aan de Universiteit van Amsterdam.
Van der Laan baseert zich op de feiten, de harde onderzoeksgegevens.
Daaruit kun je conclusies trekken, vindt hij. Dan blijkt niet alleen dat de
jeugdcriminaliteit stabiel is gebleven, maar ook dat andere maatschappelijke
uitgangspunten geen wetenschappelijke basis hebben.
Zoals dat de leeftijd dat jongeren delicten plegen steeds lager wordt. Of
dat steeds meer meisjes delicten plegen. De onderzoeksresultaten zeggen ook,
aldus Van der Laan, dat de betrokkenheid van allochtone jongeren groter is
geworden.
‘Niet alleen absoluut, omdat er meer allochtone
jongeren zijn. Ook in het totale aandeel van de jeugdcriminaliteit. Marokkaanse
en Antilliaanse jongeren zijn oververtegenwoordigd. Een interessante vraag is waarom wel Marokkaanse
jongeren en geen Turkse? Daar hebben we geen passend antwoord op, maar als je de
cijfers over langere tijd bekijkt, zie je dat bepaalde groepen opkomen en hun
aantal ook weer afneemt. Lange tijd bijvoorbeeld was het aandeel van Surinaamse
jongeren groot, nu niet meer. Je zou kunnen concluderen dat integratie in de
samenleving samengaat met een daling van het aandeel in criminaliteit. Dan
zouden we ons nu wellicht al zorgen moeten gaan maken om nieuwe groepen
allochtone jongeren, zoals asielzoekers.’
Het heil van de opvoedingskampen is ook zo’n maatschappelijk thema dat
volgens Van der Laan totaal niet is gestoeld op wetenschappelijke bevindingen.
‘Het ontbeert een deugdelijke theorie en de structuur in de kampen doet weinig
aan de risicofactoren, de achtergronden van het probleemgedrag van de jongere.
Dat je je schoenen elke dag netjes poetst heeft niks te maken met achterliggende
problemen. En je krijgt er ook geen baan mee.’
En dat is nou net waar de instanties zich in hun hulpaanbod op moeten
richten: de risicofactoren. ‘Ga nou eens na waarom zo’n jongere een delict
pleegt. Wat zijn de onderliggende factoren?’ Het lijkt een open deur, maar
volgens Peter van der Laan, is het niet vanzelfsprekend de basis voor de aanpak
van delinquent gedrag bij jongeren. Met al die onderliggenderisicofactoren
van probleemjongeren kun je aan het werk, zegt hij.
‘Maar justitiële jeugdinrichtingen zijn daar niet voor uitgerust. Die
kunnen bijvoorbeeld niks met gezinsinterventies, die vaak juist nodig zijn. Of
met interventies in de sociale omgeving van de jongere, zijn vrienden.
Hulpverlening moet zich richten op de factoren die tot het delinquent
gedraghebben geleid. Welke interventie je inzet zou niet bepaald moeten
worden door de zwaarte van het delict, maar door het risico op herhaling. Het is
dan wel de vraag of juristen hierin mee willen gaan.’
Ontstaat de maatschappelijke roep om opvoedingskampen niet door het
falen van de aanpak van jeugdcriminaliteit?‘Misschien dat de
maatschappij wat verlegen is met het probleem. Maarom tien miljoen euro in
de opvoedingskampen te stoppen is weggegooidgeld. Het is volgens mij meer
een uiting van politieke flinkheid. Je kunt niet zeggen dat alle interventies
geen of weinig effect hebben. De jongeren bij wie de interventies wel effect
hebben, de grootste groep, zien we niet terug. Voor de groep die steeds weer bij
justitie terugkomt, moeten we nog beter kijken naar de onderliggende factoren.
Want daar gaat het om als je iets wilt doen aan de recidive van jonge
delinquenten. Dan moet je individueel, op maat, die achterliggende
risico-elementen aanpakken. Maar het ontbreekt al in de eerste plaats aan een
goede analyse van wat het probleem nu eigenlijk is.’
U vindt dat interventies zich moeten richten op effectieve elementen.
Welke zijn dat?‘Heel simpel, het zijn er vijf.’Dan volgt een
uitgebreid en wetenschappelijk onderbouwd relaas van de vijf belangrijkste
aandachtspunten bij de aanpak van jeugdcriminaliteit. Allereerst moet de zwaarte
van de interventie afgestemd zijn op het risico van herhaling. Ook bij een
zwaarder delict is het dus niet per se nodig om een zware maatregel op te
leggen, als het risico van herhaling gering is. Van der Laan: ‘Interessant is
dat bij de bulk van de jongeren blijkt dat het risico op herhaling niet groot
is.’ Dus zouden jongeren eerder bij lichtere maatregelen zijn gebaat. Ook moeten
alle onderdelen van een gekozen programma uitgevoerd worden, betoogt Van der
Laan. ‘Je kunt niet de nazorg en de ondersteuning van de ouders maar achterwege
laten.’
Een belangrijk effectief element is volgens hem ook de
professionaliteit van de hulpverleners.‘Dan gaat het niet alleen om opleiding,
maar ook om steun vanuit de organisatie. Daar is nog veel te
winnen.’Effectief is verder dat de aanpak
zich richt op de factoren die geleid hebben tot het criminele gedrag. ‘Dat is
meestal een cumulatie van risicofactoren die verschillende domeinen bestrijken;
persoonlijkheid, gezinsomstandigheden, schoolsituatie, sociale omgeving. Al
die omeinen
moeten ook aangepakt worden.’
U vindt dat de jeugdcriminaliteit te veel gepsychiatriseerd
wordt?‘Tegenwoordig worden jeugddelinquentie en gedragsstoornis steeds
vaker in één adem genoemd. Veel jeugdige delinquenten zouden te kampen hebben
met een geestelijke stoornis. Dat heeft alles te maken met de DSM, Diagnostic
Manual of Mental Disorders, het systeem waarmee in de psychiatrie psychische
stoornissen worden geclassificeerd. Daarin zijn ookbepaalde vormen van
delictgedrag opgenomen, zoals winkeldiefstal en andere gedragingen als spijbelen
en weglopen. Daardoor kun je tot een patiënt met psychiatrische problemen worden
gemaakt, terwijl het om typisch leeftijdsgebonden gedragingen gaat. Dat is de
ironie.’
‘Als de kern van de problematiek in individuele stoornissen wordt
gezocht, verwaarloos je de rol van de sociale omgeving. Dat is zorgelijk. Ik
begrijp ook niet waarom de orthopedagogen zich niet laten horen als het gaat om
preventie en aanpak van jeugdcriminaliteit. Zij hebben de expertise in huis om
integraal te kijken naar de situatie en de omgeving van de jongere. We moeten
aan de slag met de kinderen, maar ook met hun opvoeders, de school en andere
betrokkenen. Het is niet een kwestie van genezen van een individuele
ziekte.’
Wat vindt u het zwakke punt in het Operatie Jong-advies over de
toekomst van de jeugdzorg?‘Het sterke punt is tegelijk het zwakke punt.
Van Eijck zoekt de oplossing bij de integratie van alle voorzieningen.
‘Samenwerken’ roepen we allang en als je het voor elkaar krijgt werkt het goed.
Maar de oplossing zit niet alleen in de structuur, zeker ook in de inhoud. Dat
betekent ook dat de jeugdzorg zelf aangepakt kan worden.’
De Centra voor Jeugd en Gezin zien er veelbelovend uit, vindt Van der Laan.
Opvoedingsondersteuning en de hulp dichtbij ouders en kind heeft effect op de
jeugdcriminaliteit, maar hij waarschuwt voor te veel optimisme: ‘Het is de vraag
of we die verbeteringen weerspiegeld zien in de teruggangvan het landelijke
cijfer voor jeugdcriminaliteit. Effectieve interventies zie je doorgaans niet
terug in de statistieken, omdat er steeds opnieuw jongeren zullen zijn die
delicten plegen. In de meeste gevallen zijn dat overigens geen voorbodes van
ernstige criminele carrières. In die zin is jeugdcriminaliteit geen ernstig
fenomeen.’
Zorg + Welzijn Magazine 10, oktober 2006