‘Hulpverlening na seksueel geweld is na een periode van veel aandacht uit de
publiciteit verdwenen. De meeste hulpverleners die zich hebben hard gemaakt voor
ontwikkeling van methodiek zijn of vertrokken of moe geworden van de drempels
die steeds werden opgeworpen.’ Anneloes Hamelynck van het Advies- en Meldpunt
Kindermishandeling (AMK) Utrecht en in deze stad coördinator van het
meersporenbeleid, maakt zich hier zorgen over. Uitgangspunt van het
meersporenbeleid is dat slachtoffer, moeder, pleger (vader) en overige betrokken
gezinsleden een eigen hulpverlener toebedeeld krijgen. Een team gaat de
hulpverlening uitvoeren. Een onafhankelijk voorzitter coördineert de
activiteiten van de verschillende sporen.
Dat Hamelynck zich zorgen maakt, blijkt niet onterecht. Uit recent onderzoek
van de Rutgers Nisso Groep blijkt dat de kwaliteit van hulp na seksueel misbruik
vaak bedroevend is. Een kwart van de ondervraagde cliënten geeft aan dat de
behandeling niet heeft bijgedragen aan de verbetering van hun psychisch
functioneren. De effectiviteit van een behandeling hangt voornamelijk af van de
kwaliteit van de relatie tussen hulpverlener en cliënt en een rustig
behandelverloop. En dit proces verloopt nu juist allesbehalve rustig. Ben
Rensen, jeugdarts bij de GG&GD in Utrecht, noemt samenwerken tussen
verschillende hulpverleners in gezinnen waar sprake is van seksueel misbruik een
valkuil waar men vaak in stapt. ‘Moeder gaat naar het Riagg. De reclassering
kijkt naar het belang van de vader en het kind valt onder Bureau Jeugdzorg. Ik
ben een voorstander van het kijken naar de verschillende partijen en
omstandigheden, maar door slechte communicatie tussen de vele partijen is het
belang van het kind vaak ondergeschikt aan regels. Er moet één persoon zijn die
de hulpverlening in het gezin op poten zet en coördineert. In het
meersporenbeleid wordt niet alleen slecht gecommuniceerd, maar ook de
financiering is een groot probleem. Geld om het gezin te helpen moet uit
verschillende potjes komen. In Utrecht is het ons gelukt om met één coördinator
te werken en na vijf jaar blijkt dat het wel kan: er is duidelijkheid in taken
en er kan efficiënt worden gewerkt.’
Humaan
Bij het meersporenbeleid gaat het vooral mis op communicatiegebied en met de
financieringsstromingen. De CLAS-methode heeft hier geen last van, want deze
methode werkt slechts met twee hulpverleners in het gezin. De hulp van CLAS
(Contextuele behandeling en Leergroepen voor Alle betrokkenen bij Seksueel
misbruik) richt zich, net als de meersporenhulpverlening op gezinnen en het
verwerken van het seksueel misbruik, maar wil ook de verstoorde gezins- en
familierelaties herstellen. De twee hulpverleners die met het gezin werken,
bieden een breed scala aan hulpvormen: individuele gesprekken, gesprekken met
ouder en kind, pleger en slachtoffer.
De methode is ontwikkeld door seksuoloog Els Nieskens, die begin jaren
tachtig directeur was van een meisjesinternaat in Limburg. De meisjes die op het
internaat verbleven, vertelden in die tijd steeds vaker over hun ervaringen rond
seksueel misbruik en Nieskens besloot zich daar in te verdiepen. ‘Ik ben naar
Amerika geweest en heb daar uit verschillende theorieën de CLAS-methode gevormd.
Ik wilde een gezinsgerichte humane aanpak. Uit alle conferenties die ik over dit
onderwerp in Nederland bezocht, werd duidelijk dat hier helemaal niet naar het
gezin werd gekeken. Er werd als een soort god geoordeeld dat vader en moeder
slecht waren. Ik wilde niet zo bevoogdend te werk gaan, want de kinderen gaven
altijd aan dat het misbruik moest stoppen, maar dat ze andere dingen van hun
vader misten. Meisjes separeren van het gezin werkt niet. Vaak spijbelden ze om
in het weekend toch even naar hun ouders te gaan.’
Voor Nieskens staat voorop dat het kind veilig moet zijn, maar ze vindt het
belangrijk dat het contact met familie niet wordt stopgezet. CLAS probeert de
vaders ervan te overtuigen dat ze zelf iets kunnen doen aan het probleem, door
zelf uit huis te gaan. Zo kan het kind veilig thuis blijven wonen.
Nieskens vindt het geen goede zaak dat er allerlei hulpverleners met het
gezin werken. ‘Je ziet vaak dat wanneer misbruik bij het AMK wordt gemeld, er
meteen allerlei soorten hulp bij wordt gehaald, zoals de Raad voor de
Kinderbescherming, justitie, politie en maatschappelijk werk. Die starten
allemaal een eigen onderzoek. Dat is echt verschrikkelijk voor het hele gezin.
Alle gezinsleden moeten keer op keer hetzelfde verhaal vertellen en alle
verschillende hulpverleners komen met andere plannen. Het grote voordeel van
werken met twee hulpverleners is dat ze hun verhaal maar één keer hoeven te
vertellen en zo kom je veel sneller tot daadwerkelijke hulp. Met de CLAS-methode
kunnen we naast de slachtoffers ook tachtig procent van de daders helpen. Of
recidive voorkomt is moeilijk te zeggen. Het zal in ieder geval beter zijn dan
een tijd in de gevangenis zitten. Maar ik ga ervan uit dat als een man na een
tijd kan zeggen “ik was hier de klootzak” en ze zien hoe hun daden een kind
beschadigen, ze het de volgende keer wel laten.’
Loyaliteiten
De twee hulpverleners in het gezin zijn altijd een man en een vrouw. Hoewel
meisjes vaak niet met een mannelijke hulpverlener willen praten, wordt het wel
gestimuleerd. CLAS gaat ervan uit dat zo het vertouwen in mannen en de band met
het gezin kan worden hersteld. Nieskens: ‘We moeten het kind serieus nemen. Als
het aangeeft contact te willen met de ouders, dan moet je dat niet verbieden.
Bovendien kun je een kind wel uit het gezin halen, maar een gezin haal je nooit
uit het kind.’
Jeugdarts Rensen vindt dat soms een ander voor het kind moet beslissen.
‘Natuurlijk heeft het kind een loyaliteit naar de ouders toe, maar soms moet je
het tegen zichzelf beschermen.’ Hij is van mening dat je bij goede hulpverlening
naar meer factoren moet kijken dan alleen naar het gezin zelf en CLAS kijkt
volgens hem naar een te klein plaatje. ‘Je hebt hier echt de verschillende
hulpverleners bij nodig. Verder vind ik dat je niet moet werken met slechts twee
hulpverleners in één gezin, want een kind moet een eigen hulpverlener hebben.
Een kind zal niet open kunnen zijn als het weet dat papa en mama dezelfde
hulpverlener hebben. Dan weet je nooit hoe het nu echt met het kind is
gesteld.’
Paul Baeten, medewerker van het expertisecentrum kindermishandeling van het
Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn, vindt dat hulpverleners die werken
met het meersporenbeleid en met CLAS moeten samenwerken om tot een goede
hulpverlening te komen. ‘Helaas zullen we nog wel een paar jaartjes moeten
wachten voordat men wat meer voor elkaar openstaat. Eigenlijk hebben beide
methodes veel gemeen. Maar dat moeten de hulpverleners die ze gebruiken alleen
nog even beseffen.’/Ester Mijnheer