Door Alexandra Sweers – ‘Stedenwijk in Almere is een aandachtswijk, een achterstandswijk of hoe je het ook wilt noemen. Ik werk al 25 jaar bij de stichting De Schoor Almere. Zo lang zit ik ook al in dit activiteitengebouw.’ ‘Dit was vroeger een buurthuis met alles wat zo’n 25 jaar geleden ook in een buurthuis gebeurde. Je kon hier klaverjassen of meedoen aan bingo. Die tijden zijn veranderd. Stedenwijk had iets extra’s nodig. Toen de Brede School opkwam, zagen we volop kansen voor deze wijk. We hebben een samenwerkingsverband opgezet. Het welzijnswerk, het openbare onderwijs, het katholieke onderwijs en het voortgezet onderwijs werken nu samen. Toen is dit centrum afgebouwd als buurtcentrum en weer opgebouwd tot wat het nu is: een activiteitencentrum voor kinderen en ouders in de wijk.’
‘Er komen hier moeders voor allerlei activiteiten, maar voornamelijk kinderen. Toch is het hier geen gewone kinderopvang. Onze doelgroep is anders. Deze kinderen zijn een afspiegeling van de wijk. Er is niet veel geld thuis en ze hebben vaak alleen een moeder. We zijn er ook voor kinderen die thuis in een crisissituatie zitten. De achtergronden zijn veelal multicultureel en multiproblem. Vreselijke woorden vind ik dat, maar zo heet dat nu eenmaal.’
‘Ik ben centrummanager in dit gebouw. Kinderen kunnen hier ontbijten, overblijven en na school kunnen ze blijven tot half zeven. Ze kunnen kiezen of ze bijvoorbeeld naar kookles willen, liever gaan sporten of meedoen aan streetdance. Er komen kinderen van twee tot en met twaalf jaar. Ouders kunnen hier een dagarrangement uitkiezen voor hun kind. Iedere maand kunnen ze dit arrangement samenstellen, zo duur of goedkoop als ze zelf maar willen.’
Ouders aanspreken
‘Wat ons als De Schoor zo sterk maakt, is dat wij de ouders aanspreken op hun probleem. Dat is ook een van mijn belangrijkste taken. Als ik zie wat sommige kinderen meemaken, dan gaat me dat erg aan het hart. Er lopen hier soms kinderen met een iPod, terwijl ze nog geen 50 cent bij zich hebben om een activiteit te doen. Ik ga dan met die ouders in gesprek. Voorzichtig probeer ik te laten zien dat je ook andere keuzes kunt maken met je geld. Maar aan de andere kant denk ik ook wel eens: “Wie ben ik om ze dat te vertellen.” Als zij die iPod willen hebben, is dat hun keuze. Maar ik maak het wel bespreekbaar. Zonder met een belerend vingertje te zwaaien. Het valt me op dat mensen dat accepteren. Ouders willen het beste voor hun kind, maar zijn soms onmachtig om echt iets te veranderen. Als je ze het gevoel geeft dat je betrokken bent bij hun situatie dan vinden ze dat niet vervelend.‘
‘We proberen hier voor te leven hoe het zou moeten. Dat verwacht ik van iedereen, ook van de stagiaires. Als hier ook nog geschreeuwd wordt tegen de kinderen dan kun je beter meteen ophouden. Tijdens de kookles hoor ik soms kinderen tegen hun moeder zeggen: “Nee mama, hier gaan we aan tafel zitten als we gaan eten.” Dat zijn heel kleine stappen maar aan de andere kant ook grote stappen. Het werkt dus blijkbaar, dat wanneer je het voorbeeld geeft, ze ook zien dat het anders kan. Als je het maar vaak genoeg zo doet, dan pikken ze het op en corrigeren ze de ouders ook. Dat vind ik mooi om te zien.’
‘Soms denk je wel eens: “Jongejonge, wordt het wel ooit beter?” We doen het wel goed en we krijgen leuke reacties. Maar dan bedenk je je soms: hoe ik het ook doe, het blijft hetzelfde. Dat mensen de activiteiten niet kunnen betalen, daar lopen we echt tegenaan. En we zijn natuurlijk afhankelijk van subsidie. Dat kost je ieder jaar zoveel tijd, die ik liever hier zou besteden. Ik vind het jammer dat er niet voor een aantal jaar structureel geld is. Activiteiten bij Stedenpunt kosten allemaal geld. Dan heb je het over bedragen als 2,50 euro voor een middag. Ik ben heel erg tegen gratis. Al laat je mensen maar 50 cent betalen, ze mogen best weten dat dingen geld kosten. Daarin moet een keuze gemaakt worden. Wanneer het gratis is, wordt het vanzelfsprekend. Het is eigenlijk een soort opvoeden waar je dan mee bezig bent.’
‘Ik ben wel idealistisch maar ook een realist. Je kunt niet iedereen redden. Soms wil je ze onder de arm mee naar huis nemen, maar zo werkt het niet. Soms doe ik wel eens iets wat niet helemaal professioneel is. Dan zie ik bijvoorbeeld dat sommige kinderen al weken op te kleine schoenen lopen. Van die goedkope gympen. Dan zeg ik wel eens dat ik spullen heb gekregen en geef ik ze nieuwe. Of als we wat eten overhebben van de kookles, dan geef ik dat aan de kinderen die thuis echt heel weinig krijgen. Ik vind dat zo sneu om te zien.’
Blinde vlekken
‘Vroeger maakte je je zorgen over een familie waarvan het kind in de winter met blote voeten in sandalen buiten liep. Dan ging je naar dat gezin om erover te praten en dan werd dat opgelost. Heel preventief, wat ook eigenlijk de bedoeling is. Nu heb je het over mishandeling, incest, verwaarlozing, ouders met psychiatrische problemen, huiselijk geweld, al die ellende. In die zin is het erger geworden. Problemen zijn vaak al zover gevorderd dat er meer hulpverlening bij komt kijken. Daarom moet je goed op de hoogte blijven van je sociale kaart en van allerlei soorten problematiek. Je moet zorgen dat je geen blinde vlekken krijgt in al die jaren. Dat je dingen gaat bagatelliseren. Dat je zoveel dingen hebt gezien en weet dat er iets ergers bestaat. Goed blijven opletten dus. Blote voeten in sandalen in de winter is erg, maar incest is nog veel erger. Zo ga je op een bepaald moment denken, terwijl je dat los van elkaar moet zien, maar daar wijzen we elkaar op binnen het team.’
Dit artikel staat in Zorg + Welzijn Magazine nummer 9, september 2008
Bron: Foto: Claudia Kamergorodski
Beoordeling 5 sterren.
Goed en duidelijk artikel.
Perfect
Beoordeling 5 sterren.
Goed en duidelijk artikel.
Perfect