Zoontje Kevin – tweeëneenhalf jaar – deed waar híj zin
in had. Yvonne – 22 jaar en alleenstaande moeder – zat depressief op de bank,
het huis was een zootje en ze zat diep in de schulden. Yvonne kwam er niet meer
uit. Ze wilde haar zoontje dolgraag goed opvoeden. Maar ze was niet bij machte
controle te houden over het kind en over haar eigen leven. Ze herkende de
situatie heel goed van toen ze zelf acht jaar oud was en het huishouden moest
runnen voor haar manisch depressieve moeder. Op haar tiende werden Yvonne en
haar broertje en zusje uit huis geplaatst. Ze kwamen in een tehuis terecht.
De situatie bij Yvonne thuis werd onhoudbaar; ze kon niet meer voor haar
zoontje zorgen. Een vriendin belde bureau Jeugdzorg. Uithuisplaatsing van Kevin
dreigde. Na een gesprek kreeg Yvonne dagelijks intensieve pedagogische thuishulp
via Families First (FF). ‘We begonnen met een heel direct en duidelijk gesprek:
wat wil ik, welke doelen stel ik? De vragen die de gezinsmedewerker stelde,
waren heel erg naar míj toe gericht. Na vier weken begeleiding had ik echt het
gevoel: ik heb ’t zelf gedaan.’
De eerste stap was het huis uitmesten. Vervolgens moest Yvonne een dagritme
aanhouden én vasthouden. ‘Dat is het moeilijkst, ook nu nog.’ Yvonne ging met de
hulpverlener om de tafel zitten om regels te bespreken om Kevin op te voeden.
‘Omdat ik vroeger thuis zelf zo veel heb meegemaakt, deed ik alles wat Kevin
wilde.’ Samen maakten Yvonne en FF-medewerker Tinka een dagprogramma, waarin
heel specifiek de aandacht voor Kevin werd ingepland. En ze maakten regels om de
Kevins driftbuien en het naar bed gaan te hanteren. Na vier weken stopte de
Families First-begeleiding.
Couleur locale
Families First is één van de 56 verschillende methodieken die de intensieve
pedagogische thuishulp (ipt) telt, en wellicht nog de meest vastomlijnde
methode. Het is een bij uitstek vraaggerichte methodiek voor acute
crisissituaties in een gezin, wanneer een of meer kinderen uit huis geplaatst
dreigen te worden. De methode werd tien jaar geleden uit Amerika naar Nederland
gehaald en is in aangepaste vorm in heel Nederland ingevoerd.
Een beeld van creativiteit, energie en daadkracht, zo omschrijven de
onderzoekers van Collegio, kennispraktijk voor de jeugdzorg, de inventarisatie
die zij vorig jaar maakten van de talloze variaties in methoden die bestaan in
de ipt. Maar de conclusie die zij trekken is toch een andere: zou het niet beter
zijn de varianten in te dikken en een kwaliteitssysteem te koppelen aan de
methoden die overblijven? Want dat is een probleem: lang niet alle methoden zijn
door onderzoek bewezen effectief te zijn – ofwel: evidence-based.
De meeste zijn in de praktijk ontstaan. Methodes worden bedacht bij
specifieke doelgroepen en specifieke problemen. Nuttig? ‘Het moet er niet toe
leiden dat iedereen opnieuw het wiel uitvindt,’ meent Marianne Berger van het
centrum Jeugd van het NIZW, ‘en daar hebben we in Nederland wel de neiging toe.
Hulp bieden ín het gezin is relatief nieuw. Ruim tien jaar geleden werden
kinderen uit probleemgezinnen voornamelijk in tehuizen geplaatst. Dan is het
logisch dat zich veel methoden zich in de praktijk ontwikkelen. Er komen ook
heel goede dingen uit voort.’ Dat onderstreept ook Jo Deleersnijder, directeur
van de Gelderse Stichting voor Jeugdzorg GSJ Lindenhout. ‘Er zijn geen 56
methodieken nodig, maar het blijft noodzakelijk dat hulpverleners de ruimte
kunnen nemen een eigen inbreng te hebben in de aanpak die ze hanteren. Omdat zij
de hulpverlening passend moeten kunnen maken op de situatie in het gezin.’
Elke provincie en jeugdorganisatie kan zelf bepalen welke werkwijze zij
hanteren. ‘Deels heeft de enorme variëteit in methoden ook te maken met de
“couleur locale”. Ze sluiten ook aan bij eigen initiatieven en mogelijkheden van
hulpverleningsorganisaties,’ erkent Marianne Berger van het NIZW. De vraag is
dan hoe je weet of een methode die wordt gebruikt ook goed is. ‘Dat weet je
niet,’ volgens Berger, ‘tenzij je het onderzoekt.’
Jo Deleersnijder geeft nog een reden voor het ‘indikken’ van methodieken:
hulpverleners kunnen beter met elkaar communiceren over eenzelfde methode, want
dan spreekt men dezelfde taal. Dat kan ertoe leiden dat methoden ook beter
verder ontwikkeld kunnen worden.
Ondoorzichtig
Jolien van der Graaff werkt als video home trainer in Rotterdam in een
basisteam, waarin hulpverleners vanuit verschillende andere disciplines –
Families First en intensieve gezinsbegeleiding – met elkaar samenwerken.
Multimethodisch werken, heet dat. ‘Kom ik ergens in het gezin niet uit, dan
breng ik dat in het team. Collega’s komen vanuit hun discipline met ideeën hoe
ik dat kan oplossen. De essentie is de vraag van het gezin. Als dat betekent dat
je buiten je eigen grenzen moet kijken, dan doe ik dat. Ik zeg niet hoe een
ouder zijn problemen op moet lossen. Dat werkt niet. Je moet uitgaan van de
kracht van het gezin, datgene waar zij goed in zijn. Daar steek je op in. Dat is
veel meer motiverend dan te wijzen op alles wat er fout gaat.’
Als je uitgaat van wat de cliënt wil, dan is de methode die je gebruikt,
welke dan ook, de juiste, vindt Van der Graaff. ‘Je moet blijven zoeken naar
verschillende technieken die je het gezin kunt aanreiken. Anders zou ik mezelf
beperken: je signaleert dan alleen de dingen in het gezin die aansluiten bij die
ene methode waarmee je werkt.’ Volgens Van der Graaff betekent deze werkwijze
niet dat de hulpverlener, evenals de cliënt, door de bomen het bos niet meer
ziet: ‘We werken vanuit de kracht van het gezin en met de doelen die het gezin
heeft. Van daaruit ga je zoeken wat er nodig is. In het basisteam wisselen we
technieken uit.’
Het probleem van veel gebruikte methoden is dat niet onderzocht is hoe
effectief ze zijn: er zijn geen percentages bekend van succes. Collegio pleit
daarom voor een landelijk gedragen innovatieproject dat ook de kwaliteit van de
gebruikte methoden onderzoekt. Eén van de methoden is dus Families First.
Volgens gezinsmedewerker Tinka Kreuze van Families First in Leiden is het
slagingspercentage na een jaar 75 procent, dat wil zeggen in drie kwart van de
gevallen wonen de kinderen een jaar na de crisis nog steeds thuis.
Families First duurt maximaal vier weken en is sterk gericht op de vraag
van het gezin. Een groot voordeel volgens Kreuze is, dat het een erg
vastomlijnde methodiek is. ‘Ik weet precies wat ik ga doen en geef een
duidelijke lijn aan in wat ik kan doen. Dat is helder voor het gezin.’ Waarom is
zo’n succesformule niet de enige methodiek voor crisisinterventie? ‘Omdat het
niet voor alle gezinnen van toepassing is. Bijvoorbeeld niet als ouders hun kind
uit huis willen hebben of als de veiligheid van het kind in het geding is.’
Maar zelfs een methodiek als Families First staat onder druk. ‘Op de
jaarlijkse Families First-dag bleek dat verschillende teams uit verschillende
regio’s de methode aanpassen aan hun eigen situatie,’ weet Tinka Kreuze te
vertellen. ‘Zo maak je de hulpverlening erg ondoorzichtig maakt. Daar staat
tegenover dat je de aanpak goed aan het gezin kan aanpassen als je varianten en
aanvullingen gebruikt. Maar je moet wildgroei voorkomen, door regels vast te
leggen: “dìt is FF en niet anders”. Voor cliënten moet duidelijk zijn wat er
gaat gebeuren in de hulpverlening. Waarom zouden ze niet zelf mogen kiezen uit
verschillende methoden? Maak maar een lijstje, geef er uitleg bij en laat de
cliënt beslissen welke hulp hij of zij wil.’
Yvonne staat na de Families First crisisinterventie inmiddels op de
wachtlijst voor ambulante intensieve gezinsbegeleiding. ‘Hulpverleners van
Bureau Jeugdzorg letten nu een beetje op of het goed gaat,’ vertelt ze. ‘Ze
bellen wekelijks. Ik moet zelf aangeven of ik langs moet komen. Ja hoor, ik weet
precies wanneer dat nodig is.’ Yvonne vindt het jammer dat de hulpverlening van
Families First abrupt stopt, in plaats van dat het wordt afgebouwd. ‘Je wordt nu
toch in het diepe gegooid. Die structuur in de dag houden, dat blijft best
moeilijk. Maar ik doe het voor Kevin, anders wordt hij net als ik.’
Om reden van privacy zijn de namen van Yvonne en Kevin
gefingeerd/Carolien Stam