Door Martin Zuithof – Iris van Bennekom heeft de gezondheidszorg inmiddels van alle kanten gezien. Ze begon als onderzoekster naar onderwerpen als ‘de invloed van sociaal-economische verschillen op de zorgconsumptie’. Daarna hield ze zich bezig met de ontwikkeling van eigen gezondheidscentra bij zorgverzekeraar Zilveren Kruis. En voordat ze in 2000 directeur werd bij de NPCF, de landelijke koepel van patiëntenorganisaties, was ze verpleeghuisdirecteur.
‘Ik vond mezelf als directeur best innovatief. De medewerkers waren ongelooflijk gedreven en de patiënten waren gegeven hun omstandigheden tevreden. Maar ik dacht: “Wie wil hier in godsnaam zitten, wat een ellende.” Ik kon me niet voorstellen dat je je vrijwillig overlevert aan een omgeving die zo’n inbreuk doet op je autonomie en privacy. Geen eigen kamer, het voortdurende ge-jij en ge-jouw. Een meneer was boos omdat hij NRC Handelsblad te lezen vroeg en de Story kreeg.’ ‘Ik ben met al die dingen aan de slag gegaan en ik denk dat we flinke stappen vooruit hebben gezet. Het enige wat ik nooit gedaan heb, is aan de cliënten zelf gevraagd: “Wat had u nu eigenlijk anders gewild?” Betrokkenheid bij patiënten was niet de reden dat ik naar de NPCF ging. De patiënt was wel de leidraad van mijn loopbaan, daar wilde ik me voor inzetten en de organisatie verder helpen. Pas bij de NPCF raakte ik er van doordrongen dat patiënten een heel ander perspectief hebben.’
Op het netvlies
Als federatie van zo’n twintig landelijke patiëntenorganisaties en koepels – uiteenlopend van Cliëntenbond van de GGZ, tot het Astma Fonds en de vereniging voor budgethouders Per Saldo – vertegenwoordigt de NPCF zo’n 2,5 miljoen leden. Terugkijkend op wat ze sinds 2000 bereikt heeft bij de landelijke patiëntenorganisaties, zegt Van Bennekom onomwonden: ‘We hebben de patiëntenbeweging de afgelopen acht jaar op de kaart gezet. Op punten als toegang, wetgeving en kwaliteit hebben we ons constant geprofileerd. Bij kwaliteit houden instellingen nu ook rekening met ervaren kwaliteit. Verzorgingshuizen verdiepen zich nu bijvoorbeeld in de vraag: wat is nu onze toegevoegde waarde voor de klant. En er is sinds minister Borst aanzienlijk meer geld voor patiëntenbelangen, zodat er sterke organisaties staan.’ Heel veel aanbieders zijn gaan denken vanuit het patiëntenperspectief, stelt ze. ‘Dat is echt op het netvlies gekomen. Wat ze nog vaak vergeten is om het ook echt aan patiënten of hun vertegenwoordigers te vragen. Bij vrijwel alle organisaties staat in hun missie dat ze het voor de cliënt doen. Of ze het ook echt overal doen, is een tweede, maar het is toch bereikt.’
Mariëlle Rompa, tot voor kort directeur van branche-organisatie Actiz, pleitte onlangs voor het toelaten van tweedeling in de zorg. Wat vindt u daar van?
‘Ik vind dat zo’n zwart-wit term, tweedeling. Er is altijd diversiteit in de wensen van mensen. Voor ons hoeft niet iedereen precies hetzelfde te krijgen, want dan doe je mensen juist de grootste ongelijkheid aan. Je moet die diversiteit respecteren. Dat betekent wel dat voor mensen die zelf niet alles goed kunnen regelen, de basisvoorzieningen in dit land goed of meer dan goed moeten zijn. Mensen die het voor zichzelf nog veel beter kunnen regelen, hoeven dat niet in te leveren. Er moet een zorg- en welzijnsniveau zijn waar we trots op kunnen zijn. Daar gaat het om, niet dat iedereen hetzelfde heeft.’
Kwam u binnen de NPCF makkelijk uit dit soort ideologisch beladen discussies?
‘De eerste discussie die ik hier voerde was over het particulier initiatief. Daarvan zeiden ze hier: “Daar zijn wij tegen, want dat is tweedeling.” Ik zei: “Eigen initiatief lijkt mij toch geen probleem, als de basisvoorziening goed is geregeld?” Particuliere verpleeghuizen of privé-klinieken vind ik best, maar het gaat erom dat we collectieve voorzieningen hebben van excellente kwaliteit. Als mensen daar nog dingen bovenop willen, omdat dat bij hun leefstijl past, prima.’‘Dat is belangrijk, omdat deze groepen in sociaal-economisch opzicht de solidariteit moeten dragen. Als ze niet meer de zorg kunnen regelen die bij hen past, willen ze uiteindelijk niet meer bijdragen aan het geheel. Deze groep moet ook krijgen wat ze wil en zij moeten zien dat hun bijdrage ook tot goede zorg leidt.’
‘Het is jammer dat alle aandacht ging naar de problemen in de thuiszorg’, zei Rompa over de Wet maatschappelijke ondersteuning. Hoe ziet u dat?
‘Ideologisch klopt de Wmo. Die wet wil dat mensen in de lokale samenleving maatschappelijk kunnen participeren en die zorg en ondersteuning krijgen om dat te kunnen doen. Alleen in de uitvoering zitten heikele punten. Het blijft een probleem dat de Wmo niet gerelateerd is aan landelijke aanspraken. Elke gemeente kan het naar eigen believen invullen. Je kunt je afvragen of die gemeenten in al hun diversiteit de wet op een gelijke manier kunnen uitvoeren. Wij hebben ervoor gepleit om de zorg voorlopig uit de Wmo te houden, en die te beperken tot een renovatie van de Welzijnswet. Als dat goed zou gaan, zouden we in een volgende periode delen van de zorg uit AWBZ in samenhang in de Wmo kunnen onderbrengen.’
U kunt het hele artikel lezen in Zorg + Welzijn Magazine nummer 3, maart 2008