Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Jan Houtepen pleit voor een vervlechting van leren en welzijnswerk: ‘Educatie moet weer midden in de samenleving staan’

Jan Houtepen, een van de grote voorvechters van het Nederlandse vormingswerk, gaat met pensioen. In de ogen van Houtepen horen buurtwerk, educatie en ontmoeting onafscheidelijk bij elkaar. ‘Nederland was in de jaren zeventig- tachtig gidsland voor het vomingswerk. Nu liggen we achterop.’

Landelijk ontstonden er tussen 1970 en 1987 meer dan tachtig vormingscentra. De periode vormde de bloeitijd van het Nederlands vormingswerk en ook het hoogtepunt van de carrière van Jan Houtepen. Houtepen was in die tijd adviseur en directeur van het Landelijk beraad van Plaatselijk Vormingswerk. ‘Het was de tijd van de ontzuiling en democratisering, waarin de samenleving mondig werd. Alles was in verandering. We zetten vorming toen in als middel om mensen bewust te maken van hun situatie en eigen keuzes te leren maken in het kader van de humanisering en democratisering van de samenleving. Volkshogescholen en vormingsinternaten waren er ook mee bezig, maar complementair eraan ontstonden die plaatselijke vormingscentra. Dat was de interessantste periode.’

Jan Houtepen (60) studeerde theologie, sociale pedagogiek en andragogiek en werkte eind jaren zestig als jongerenpastor in Nijmegen. Bij wijze van afscheidsproject van het provinciale ondersteuningsinstituut Prisma Brabant, waar Houtepen tot voor kort adjunct-directeur innovatie was, schreef hij het boek ‘Sociaal beleid en educatie. Op weg naar een educatieve biotoop’. Het is een pleidooi om het leren terug te brengen in de samenleving, door een hernieuwd samengaan van educatie en welzijnswerk.

In de ogen van Houtepen horen buurtwerk, educatie en ontmoeting midden in de samenleving onafscheidelijk bij elkaar. ‘Mensen komen niet alleen voor een cursus, ze komen ook om elkaar te ontmoeten. Wij wilden het leren in de samenleving brengen en dat enten op de woon-, werk- en leefsituatie van mensen. Er kwamen allerlei onderwijsdoelen bij en daar ontstond wel een spanning met welzijnsdoelen. Dat ging samen totdat het veld zo veelzijdig werd en de overheid het wilde stroomlijnen, professionaliseren en institutionaliseren. Alles moest onder een regeling vallen, de regeling-Volwasseneneducatie.’

Het scala van vormings- en ontwikkelingswerk dat tot dan toe werd aangestuurd door het welzijnsministerie viel vanaf 1986 grotendeels onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Onderwijs (‘de boedelscheiding’). ‘Alles wat er aan initiatieven was – ouders op herhaling, bijspijkercursussen, alfabetisering – ging naar één instituut, op grote afstand van de samenleving. Nu komen de ROC’s erachter dat ze naast de inburgering niet zoveel meer voor de samenleving betekenen. Ze zoeken nu de weg terug naar de buurthuizen, want ze zijn hun doelgroepen en hun wortels kwijt. Een ROC als het Mondriaancollege in Den Haag brengt de educatie weer terug in de wijk. Die voert op honderd plekken in en rond Den Haag educatie uit. Dat gaat in de richting van wat ik noem ‘een educatieve biotoop’. Daarin verbind je de educatie met de buurt via het bibliotheekwerk, buurthuiswerk, opbouwwerk. Ik wil de verbinding van educatie met alle mogelijke groepen en organisaties, zoals die tot de jaren tachtig bestond, weer terug.’

‘Nederland was in de jaren zeventig, tachtig gidsland voor het vormingswerk. Nu liggen we achterop,’ stelt Houtepen. ‘Britten, Duitsers en Zweden investeren er al jaren veel meer geld in dan wij. Daar hebben ze een veel duidelijker sturend beleid van bovenaf. Educatie binnen het welzijnswerk naast en in verbinding met de ROC’s is onvoldoende gestimuleerd. Ook het NIZW heeft zich daarmee weinig beziggehouden. Door de boedelscheiding van de ministeries van Onderwijs en Welzijn kreeg je dus de neiging bij gemeenten en instituten: “educatie is nu geregeld via onderwijs en klaar is Kees”. De rest vond men niet belangrijk.’

Daarnaast is er meer entertainment via de TV en de computer. Is uw optimistische vormingsideaal niet ook stukgelopen op de desinteresse van mensen?

‘Entertainment neemt steeds meer tijd, dat klopt. Maar mensen houden behoefte aan contact. Dat gaat gelijk op met educatie, zeker als je een cursus volgt wisselen mensen ervaringen uit. Je hebt reminiscentiecursussen waarin ouderen hun levenservaringen delen. Je ziet de debatcultuur groeien. Dat is ook een vorm van entertainment, maar dan met inhoud.’

U schrijft: de buurt wordt steeds meer gezien als het gebied waar de sociale samenhang tot stand moet komen. Mensen zijn juist op buurtniveau veel moeilijker te organiseren.

‘Toch is de wijk weer terug. Kijk maar naar de vermaatschappelijking van de zorg. We hebben een integratiekader nodig waarin mensen zich kunnen ontplooien en zorg voor elkaar kunnen hebben. Je hoort mij niet zeggen dat alles op wijkniveau moet, netwerken van mensen zijn veel breder. Maar qua leefbaarheid moet het wel in de wijk gebeuren. Als mensen geconfronteerd worden met een reconstructie van hun wijk of dorp, ontkom je er toch niet aan om mensen na te laten denken over hun perspectief? Dat is toch vorming, educatie? Als je wil werken aan een duurzame wijk moet je kennisbronnen inschakelen.
‘Het leren van jongeren moeten we tevens verbinden met het leren van ouderen, opvoedingsondersteuning, “familylearning”. Wat mij betreft mag niemand zonder diploma de school verlaten. Dat kan je realiseren met een integrale aanpak van onderwijs, ouders en omgeving. Dan doe je iets wezenlijks, in plaats van je alleen maar te focussen op het probleem van jongeren. Dat is niet alleen hun probleem, maar ook van school en ouders. Betrek die ouders bij de school en je zult zien dat er communicatie op gang komt tussen school en ouders. Neem bijvoorbeeld zo’n directeur van Welzijn Escamp in Den Haag die ziet dat jongens op het Terracollege buiten school geen moer te doen hebben en zegt: “laten we een bioscoop beginnen en er een brede school van maken”. Dit soort verbindend denken, vervlechten, daar gaat het om bij educatie en welzijnswerk. Op dit moment hebben we de neiging welzijn te verbinden aan zorg, zie de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Het heeft het risico dat we de verbinding met onderwijs, educatie, bibliotheekwerk en cultuur uit het oog verliezen. NIZW en provinciale steunfuncties: “pas dus op en kijk wat je kunt met cultuur, bibliotheekwerk en educatie bij de zaken waar je voor staat”.’

Maar instituten als het Landelijk Centrum Opbouwwerk zetten zich af tegen de culturele sector. Opbouwwerk heeft niks te maken met muziekscholen en bibliotheken, zegt directeur Wil van de Leur.

‘Dat komt van twee kanten. De culturele sector heeft zich verdomd weinig aangetrokken van achterstandswijken. Er zijn nu wel goede initiatieven om iets met jongeren te doen, maar de culturele sector heeft te lang met de rug naar het buurtwerk gestaan. Kunstzinnige vorming doet hetzelfde wat onderwijs doet. Ze hebben een programma, zeggen dat dat goed is en proberen daarvoor mensen te krijgen. Dat is een soort leerfabriek in de postindustri le samenleving, die nog uitstraalt: “Ik maak een product en jij komt maar”. Ik zoek naar alternatieven van die leerfabriek. Je moet aansluiten op wat mensen interesseert: leefbaarheid in de wijk bijvoorbeeld. Het oude onderwijsmodel moet verbindingen zoeken met het werkelijke leven. Juist voor de sociale integratie van allochtone en autochtone wijkbewoners biedt de culturele sector een kans.’

U had vaak discussie over de vraag wat opbouwwerk en sociaal-cultureel werk aan educatie moeten doen.

‘Die professionals zijn weinig expliciet met educatie bezig. Ze vinden dat mensen leren door te doén. Maar als je daarnaast extra informatie aanbiedt, kan dat mensen helpen te communiceren en te reflecteren op wat er gebeurt. Reflectie moet het handelen versterken. Bewustwording geeft mensen inzicht in de eigen situatie en versterkt hun handelen. Door te herkennen hoe het bij anderen zit, worden ze sterker om er samen iets aan te doen. En leeropbrengsten moeten ook meegewogen worden bij de resultaten van projecten.
‘Minister Verdonk gaat nu de inburgeringscursussen “vermarkten”, iedereen mag ze straks aanbieden. Ik ben daar tegen, omdat je het leren van de taal niet los kunt zien van je levensloopperspectief en ontmoeting. Daar zit de kracht van het buurthuis, die kan de ontmoeting organiseren. Een wijkinstelling in Rotterdam werft autochtonen vrouwen om taalles te geven aan allochtone vrouwen thuis. Een groot deel van die vrouwen komt vervolgens na de taallessen aan huis wel naar het ROC. Er is een heel activeringstraject nodig voordat mensen aan de formele educatie toe zijn. Daar ligt een geweldige rol voor het welzijnswerk.’

Geef je reactie

Om te kunnen reageren moet je ingelogd zijn. Heb je nog geen account, maak dan hieronder een account aan. Lees ook de spelregels.