‘Is meer technologie eigenlijk wel goed voor onze samenleving?’ Deze uitdagende vraag hield Jan Steyaert zijn gehoor onlangs voor op het congres ‘ICT Route 2010’ in Eindhoven. Het congres markeerde de overgang van het Eindhovense Kenniswijk-project naar Brainport Eindhoven. De gemeente wil uitgroeien tot een Europese Silicon Valley en breed uitpakken met technologie in de regio Aken-Leuven-Eindhoven.
Maatschappelijke ontwikkeling
Steyaert vindt de eenzijdige nadruk op technologie te gemakkelijk. ‘Als het alleen maar gaat over meer technologie, meer speeltjes, hebben we de afgelopen twintig jaar veel bereikt. Internet, mobiele telefonie, muziekspelers. Burgers investeren massaal in technologie. Maar gaat de maatschappelijke ontwikkeling er ook beter door? Is er minder uitsluiting, meer participatie, meer sociale cohesie, meer zelfredzaamheid? Als je het zo bekijkt, is een rollator belangrijker dan een mp3-speler.’
Zelf beantwoordt Steyaert zijn vraag ronduit negatief: de digitale techniek heeft volgens hem ook sociale uitsluiting tot gevolg. De technologie veroorzaakt niet langer een digitale kloof – 97 procent van de jongeren beschikt thuis over een pc – maar wel een opleidingskloof, zo stelt hij. ‘Als er in de economie alleen nog voor hooggeschoolden plaats is, creëer je structureel een probleem van sociale uitsluiting. Daarom heb ik een pleidooi gehouden om de digitale loodgieter in te voeren. Vergelijk het met de auto. Daar omheen bestaat een hele industrie, met ANWB, hulpdiensten en garages. Een computer is veel ingewikkelder en daarvoor is vrijwel niks. Waar moet ik naar toe als ik thuis iets heb met mijn computer? Er ligt nog een hele markt braak aan dienstverlening rond de pc, ook voor laaggeschoolden.’
Drie fases
Steyaert (42) is Antwerpenaar en werkt vanaf 1995 aan de Fontys Hogeschool Sociale Studies in Eindhoven. Sinds 2001 is hij lector Sociale Infrastructuur en Technologie en geldt als dé autoriteit op het gebied van informatietechnologie en sociale samenhang. Hij schetst drie fases in de toepassing van ict-technologie in de sociale sector: de modernisering van de dienstverlening (de introductie van de pc eind jaren tachtig om de hulpverlening te verbeteren), de overbrugging van de digitale kloof (het ontstaan van de zogeheten ‘digitale trapveldjes’ rond het jaar 2000) en de ontwikkeling van sociale toepassingen van nieuwe media (de opkomst van buurtwebsites, de smoelenboeken en ‘digitale broedplaatsen’, zoals Digistein in Eindhoven en Cyburg in Amsterdam).
Minister Roger van Boxtel (Grotestedenbeleid in het kabinet-Kok II) financierde drie jaar lang de digitale trapveldjes, waarbij wijkbewoners van allerlei pluimage konden leren omgaan met snelle internetcomputers in buurthuizen en bibliotheken. De minister wilde de toegankelijkheid van digitale media vergroten, de sociale cohesie in wijken versterken en de kansen op de arbeidsmarkt verbeteren. Het huidige kabinet ziet de toegang tot de informatietechnologie vooral als een verantwoordelijkheid van de burger zelf en verlengde de subsidies voor de digitale experimenten niet. De helft legt dit jaar het loodje.
In de vraag ‘Is meer technologie wel goed voor de samenleving?’ klinkt een groot wantrouwen door in de techniek. Heeft technologie de uitsluiting versterkt?
‘Ik ben niet zo pessimistisch over de mogelijke negatieve gevolgen van technologie, zoals vereenzaming omdat mensen achter de pc blijven hangen of toenemende decadentie door alle rotzooi op het net. Ik denk wel dat er door de rijkdom van het informatielandschap een grotere sociale ongelijkheid ontstaat. Dat is niet zozeer een digitale kloof, maar een informatiekloof. Daarin zit een sterke relatie met opleidingsniveaus.’
Hebben de digitale trapveldjes hierbij geholpen?
‘Wat betreft het overbruggen van de digitale kloof en het verbeteren van sociale cohesie zijn aardige resultaten behaald. De meeste zorgen maak ik mij over de arbeidsmarkt. Er is een samenleving ontstaan waar economische activiteit erg mobiel is, erg internationaal en waar we alle laaggeschoolde arbeid wordt weggesaneerd. Voor laaggeschoolden is steeds minder plaats. Ten aanzien van de toekomstige arbeidsgroep worden hogere eisen gesteld. Dat betekent dat je aan sociale ongelijkheid in onderwijs erg veel aandacht moet besteden, wil je vermijden dat er massale werkloosheid ontstaat. Onlangs stond in de krant dat 25 procent van de MBO-afgestudeerden geen baan vindt. Blijkbaar is er een toenemende overbodigheid van laaggeschoolden.’
Steyaert vindt daarom dat de digitale trapveldjes zich moeten richten op het opleiden van de genoemde ‘digitale loodgieters’, manusjes-van-alles rond de pc. ‘In hun aanbod moeten ze eraan bijdragen dat burgers voldoende arbeidsmarktkansen krijgen. Je zou kunnen zeggen dat de digitale trapveldjes een huwelijk moeten aangaan met sociale activeringsorganisaties.’
Bewonersorganisaties maken websites om de onderlinge relaties en het sociale kapitaal te versterken. Wat levert een smoelenboek op internet op voor de sociale cohesie?
‘In Eindhoven heeft het smoelenboek niet gewerkt. Er stond op verschillende plaatsen in de wijk een computerzuil en die techniek werkte niet. De opbouwwerker paste ook niet zo goed bij het project, hij had niks met technologie. Een van de foute veronderstellingen is dat je sociale interventies kunt plegen met behulp van technologie, die als medicijnen kunnen worden toegediend. Maar de agoog die ermee aan de slag gaat, is nog steeds de doorslaggevende factor.
‘We hadden bijvoorbeeld het project Kinderpersbureau in de basisschool in het Drents Dorp (oude wijk van Philips-arbeiders in Eindhoven met veel onderwijsachterstand). Dat was een groot succes, voor de kinderen, voor de wijk en voor de school. Die kinderen gingen praten met een voetballer van PSV, met de wijkagent, met een stratenmaker en de wijk keek daar echt naar. De opbouwwerkers die erbij betrokken waren, deden dat zo enthousiast dat een beschrijving van de videotechniek niet volstaat.’
U kijkt inmiddels nogal nuchter naar de mogelijkheden van technologie.
‘Ja, heel relativerend. Als je die opbouwwerkers geen Kinderpersbureau laat begeleiden, maar straatkunst of een andere voor- en naschoolse activiteit met die kinderen, heeft dat dan minder effect? Een ander voorbeeld was de herstructurering van het Drents Dorp. Daar wilden we het ingewikkelde inspraaktraject met veel nota’s vereenvoudigen, door er een driedimensionaal computerspel van te maken, waarbij je als het ware door die wijk kon lopen en de huizen en straten zelf mocht indelen. Het bleek dat je de verloedering van de wijk driedimensionaal niet kan weergeven. Dat kregen we in het computerspel niet meer te pakken, het zag er allemaal veel te mooi uit. Technisch was het gelukt, maar qua bevordering van de participatie werkte het niet.’
De subsidies voor de digitale experimenten lopen nu af en de helft van de digitale trapveldjes verdwijnt. Hebben ze wel de kans gehad zich te bewijzen?
‘Sommige experimenten zijn gelukt. Andere werkten minder goed en dan gaat het erom dat je leert waarom het niet werkt. Er waren vier broedplaatsen – Den Haag, Deventer, Amsterdam en Eindhoven – maar er is maar van één een uitvoerig evaluatierapport gemaakt, namelijk van het Drents Dorp in Eindhoven. Bovendien zit de sector die uit die experimenten de lessen zou moeten trekken, nu zwaar in de herstructurering door ontwikkelingen als de WMO. Veel lokale instellingen hebben te maken met reorganisaties, faillissementen, zijn bezig opnieuw op te starten en hebben geen tijd voor dit soort vernieuwingen.
‘De verzorgingsstaat gaat zo grondig op de schop, dat het de vraag is of dit wel het moment is om nieuwe technologie toe te passen. Technologieprojecten kun je zien als binnenhuisarchitectuur, maar de architect is nog met de sloop- en nieuwbouw bezig. We kunnen beter wachten tot de ruwbouw beter vorm krijgt en daarover onze stem laten horen, dan nu in technologietrajecten innoveren. Ik richt me daarom nu op actief burgerschap en laat het thema technologie even wat los.’
De welzijnssector is vooral bezig met overleven. Kan het internet daar ook niet bij helpen? Enkele grote instellingen hebben bijvoorbeeld geen website.
Voor een instelling als Loket W in Eindhoven geldt dat het zo’n heftige reorganisatie heeft doorgemaakt dat ze daar op dit moment te weinig ruimte voor heeft. Maar je moet in deze tijd op het internet te vinden zijn, net zoals je in het telefoonboek staat. Over websites maken, bestaat nog altijd de mythe dat het heel complex en tijdrovend is, maar het is poepsimpel.’