Praten, dat is wat hij vooral en veel doet. Met ‘het veld’, met de directies van de verschillende ministeries, met ouders, met bewindslieden en met de instanties. Hij wil weten wat er verkeerd gaat met jongeren, waar de knelpunten liggen. Hij brengt de verschillende partijen aan tafel, om zo’n knelpunt op te lossen. Hij adviseert, gevraagd en ongevraagd. En dat doet hij met één doel: het kind moet centraal staan in het jeugd- en jongerenbeleid. Dit is nu bepaald niet het geval: ‘Er wordt niet vanuit het kind gedacht, maar vanuit de instanties, de projecten en vanuit de ministeries. De manier waarop het openbaar bestuur is georganiseerd, is niet afgestemd op wat de samenleving vraagt.’
Steven van Eijck is begin dit jaar door het kabinet aangesteld als commissaris Jeugd- en jongerenbeleid en geeft in die functie leiding aan de Operatie Jong. Dit samenwerkingsverband van vijf (!) ministeries die zich met jeugdbeleid bezighoudt, stelt zich ten doel knelpunten in het jeugdbeleid aan te pakken, samenhang en samenwerking aan te brengen en de aansturing van het jeugdbeleid te verbeteren.
Prioriteiten
Van Eijck wil heilige huisjes omver gooien, schotten tussen instanties weghalen en de bureaucratie bestrijden. Door alles en iedereen met één vraag te bestoken: ‘Waarom wordt op deze manier gewerkt? Dat snap ik niet, leg dat eens uit?’ Kunnen ambtenaren, directeuren en jeugdzorgwerkers dat niet uitleggen, moet er wat aan gedaan worden, is zijn stelling. Er zijn te veel geschreven en ongeschreven regels waarmee men werkt, maar die niet erg efficiënt zijn. Laat staan dat ze centraal stellen waar het om gaat: de problemen van het kind oplossen.
Van Eijck vertelt over een directeur van een Bureau Jeugdzorg die vertelt dat zijn jeugdwerkers slechts zeventien procent van de tijd besteden aan ouder- en kindcontacten. De rest van de tijd zijn ze bezig met administratie, het opstellen van vijf rapporten voor de vijf verschillende financiers van de jeugdzorg. ‘Daar zijn die mensen niet voor opgeleid en dat willen ze ook helemaal niet doen. Hebben we dat dan goed georganiseerd? Nee dus, en daar moet je wat aan doen.’
Begin juni is het ‘visiedocument’ in de ministerraad besproken dat door Steven van Eijck en zijn kleinschalige projectbureau (zes mensen) ‘interdepartementaal’ is opgesteld. Het kabinet gaat op basis van dat document prioriteiten aangeven voor het jeugdbeleid: wat wil het kabinet de komende tijd bereiken? Drie punten bepalen het visiedocument: het kind staat centraal, de levensloop van het kind moet gevolgd worden en de knelpunten in de jeugdzorg opgelost. Een lijst van twaalf knelpunten uit de praktijk is daar aan gehangen. Heel belangrijk vindt Van Eijck de problemen van een kind zo vroeg mogelijk te signaleren. ‘Dat begint dus bij het consultatiebureau. Maar de consulten zijn net weer teruggebracht van achttien naar elf minuten. Als het kabinet kiest voor een systeem van vroegsignalering, dan moet het daarvoor ook de randvoorwaarden scheppen. Als dat meer geld vereist, dan moet dat geld er komen.’ Volgens Van Eijck – oud-staatssecretaris van Financiën voor de LPF onder Balkenende I – niet een kwestie van het handje ophouden bij de minister van Financiën. Eerder van prioriteiten stellen: ‘Dan kan er bijvoorbeeld minder geld uitgegeven worden aan criminaliteitsbestrijding, want door vroegtijdig de problemen van kinderen aan te pakken, voorkom je dat ze later crimineel gedrag gaan vertonen.’
Dat de kosten voor de baten uit gaan, moet Van Eijck erkennen, maar hij is niet voor één gat te vangen. ‘Kijk naar de manier waarop het geld wordt besteed: dat kan anders en beter door het kind centraal te stellen. Daar moet het jeugdbeleid en de financiering op geënt worden.’ Wat heeft het kind nodig? Dat is de centrale vraag, aldus Van Eijck. Daar zal de jeugdcommissaris eind 2005 een antwoord op geven in zijn advies voor een andere aanpak van het jeugdbeleid. ‘Dat zal op aansturingsniveau een heel ander plaatje opleveren’, voorspelt hij alvast. ‘Welke overlegplatforms zijn er nodig, welke niet. Het kan andere financieringsstromen tot gevolg hebben en ook andere partijen die nog betrokken zijn bij het jeugdbeleid.’
Doorlooptijd
Van Eijk schakelt over op de zorgstructuur op scholen. ‘Er zijn verschillende betrokkenen bij het kind dat problemen op school vertoont,’ zegt hij. ‘En ook thuis en ook op straat. De vraag is: wie is verantwoordelijk, wie heeft de regie? De school, de GG en GD, de wijkagent? Daar moeten duidelijke afspraken over gemaakt worden: iemand moet zich verantwoordelijk stellen voor het oplossen van de problemen van dat kind.’
Maar: hoe kun je elkaar informeren over de situatie van het kind. Er is een dossier, maar wie gaat daarover? Hoe kun je informatie daaruit aan elkaar overdragen? ‘Het is wellicht een idee om per dossier een contactpersoon vast te stellen, met wie bijvoorbeeld de school contact kan opnemen als zij meer informatie wil hebben over de thuissituatie van het kind. Dat kan ook in een database vastgelegd worden. Vervolgens is het mogelijk om aan verschillende instanties verschillende autorisaties toekennen. Zo kan een arts wat mij betreft een ruimere inzage-autorisatie krijgen van een dossier, de politie wellicht een beperktere. Op dit moment zit er in ieder geval geen enkel volgsysteem in de dossiers. Waarom? Omdat iedereen altijd vanuit de instantie heeft gedacht en niet vanuit het kind. Bij de overgang van de basisschool naar de middelbare school gaat de informatie over het kind niet vanzelfsprekend mee. Omdat men in schotten denkt.’
Leren denken vanuit het kind. Dat is waar het om draait. ‘Als ik dit verhaal bij instellingen vertel is iedereen enthousiast: ‘het kind centraal, ja natuurlijk’. Maar men vervalt toch vrij snel weer in het denken vanuit de eigen instantie. Iedereen wil meer bevoegdheden en meer geld. Dat is niet de oplossing. Wel een andere manier van denken en van werken.’
En daar moet de jeugdzorg snel mee beginnen, want de wachtlijsten zijn alweer opgelopen, ondanks dat er extra geld van de overheid. ‘Ja, en ook de tijd van indicatie naar behandeling is langer geworden,’ weet Steven ven Eijck. ‘Het is wel zo dat Bureau Jeugdzorg meer bekend is bij mensen en dus ook meer klanten trekt. Maar een groot probleem blijft de enorme hoeveelheid tijd die men kwijt is aan bureaucratische processen. De jeugdzorg moet zich veel meer richten op het primaire proces en andere zaken “wegorganiseren”.’
En verder kan de projectencarrousel volgens Van Eijck ook wel gestopt worden. En hoe haalt de jeugdzorgorganisatie dan het geld binnen? ‘Door een project te gebruiken waarvan bewezen is dat het werkt. Er wordt nu zo veel gedaan zonder dat we weten of het werkt of niet. Als dat niet bewezen is, stop er dan mee.’
Nadat het kabinet zich heeft uitgesproken over de prioriteiten uit het visiedocument die gesteld gaan worden, begint na de zomer het overleg met de betrokken partijen – ministeries, instanties. Die buigen zich dan over hoe die speerpunten in de jeugdzorg gerealiseerd gaan worden. Heeft de jeugdcommissaris nog een taak om ervoor te zorgen dat ook gebeurt wat afgesproken wordt?
‘We zitten er natuurlijk bovenop,’ laat Steven van Eijck uiteraard weten. Maar de afspraken die het kabinet maakt met betrokken partijen gaan buiten de Operatie Jong om. ‘Als mensen uit het veld of van het lokale bestuur iets opmerken, dan weten ze ons wel te vinden,’ is de overtuiging van de jeugdcommissaris. ‘Dan trekken wij aan de bel: via de koninklijke weg door het netjes aan het ministerie voor te leggen. Maar als dat niet werkt, kan ik natuurlijk best iets publiek maken.’
Operatie Jong heeft nog zo’n drie jaar te gaan. Eind 2005 komt er een plan van aanpak, een advies over hoe de jeugdzorg anders georganiseerd moet worden. ‘Daar denken we nu over na en praten erover met opiniërende mensen uit het veld. Wie? Dat is geheim.’