Jeugdformaat, de hoofdeiser, en elf andere jeugdzorgorganisaties hebben een kort geding gevoerd tegen de gemeenten Den Haag, Delft, Midden-Delfland, Leidschendam-Voorburg, Pijnacker-Nootdorp, Rijswijk, Voorschoten, Wassenaar, Westland en Zoetermeer. Volgens de jeugdzorg organisaties zijn de tarieven die deze gemeenten stellen voor 2020-2024 te laag en niet kostendekkend. Als de gemeenten deze tarieven zouden handhaven zijn de organisaties naar eigen zeggen niet langer in staat om goede jeugdhulp te verlenen. (lees hier het verslag van de zitting).
Uitspraak
Vanmiddag, dinsdag 22 oktober, publiceerde de rechtbank haar uitspraak in dit kort geding. De rechter heeft de vorderingen van de jeugdzorg organisaties toegewezen. Dat betekent dat de gemeenten hun tarieven voor jeugdzorg opnieuw moet vaststellen en de bezwaren van de jeugdzorg organisaties daarin moet meenemen. Het vonnis is gepubliceerd (lees het hier) op rechtspraak.nl.
Oog voor belangen van aanbieders
De rechter stelt dat de gemeenten terecht kritisch mogen kijken naar hun tarieven. Maar: ‘Zij dienen daarbij naar wel voldoende oog te hebben voor de belangen van de aanbieders van jeugdhulp, hun continuïteit en voor de continuïteit van de zorg. Zij dienen het maatschappelijke langetermijnbelang te stellen boven het financiële kortetermijnbelang.’ De twaalf organisaties die het kort geding aanspannen vormen samen 85% van de jeugdzorgaanbieders in de regio. Zij zeggen allemaal dat ze niet kunnen werken voor de voorgestelde tarieven. Als zij allemaal failliet zouden gaan, zou de hele regio een groot probleem hebben.
Verschillende partijen
Tijdens de rechtszaak enkele weken geleden is uitgebreid stilgestaan bij de opbouw van de kosten van jeugdzorg. De gemeenten namen niet alle onderdelen van jeugdzorg mee in hun berekeningen. Ze stelden dat zij geen rekening kunnen houden met de opbouw van de kosten van individuele jeugdhulpaanbieders. De rechter denkt daar anders over: ‘Het hanteren van reële tarieven vergt wel degelijk dat rekening wordt gehouden met gelegitimeerde regionale of anderszins goed onderbouwde kostenverschillen.’ Hiermee doelt ze bijvoorbeeld op de kosten van vastgoed, beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerd personeel, aanrijtijden bij crisis en bepaalde specialisaties.
Opnieuw in gesprek
Ondanks de korte termijn waarop de nieuwe tarieven vastgesteld moeten worden, oordeelt de rechter toch dat de gemeenten dit opnieuw moet doen. Tijdsdruk kan geen reden zijn om onredelijke tarieven te stellen. Ze stelt voor dat de partijen op korte termijn met elkaar aan tafel gaan, ‘En zich daarbij – in het belang van de kwetsbare jeugdigen – proactief en constructief op zullen stellen.’