Moes (29), zoals de jongens hem noemen, is veel buiten. Hij neemt onder meer klachten van buurtbewoners op, die via het wijkservicecentrum in De Meern binnenkomen. ‘Daar zitten mijn coördinator, de wijkagent, de gebiedsmanager en iemand van de woningbouwcorporatie’, zegt Loikili. Vervolgens gaat hij ‘jossen’, Jongerenwerk op Straat uitvoeren. Hij werkt bij welzijnsorganisatie Portes, die hij al kent sinds zijn jeugd. Toen hij op het vmbo en later het mbo studeerde, kwam hij op een locatie in Utrecht om met vrienden te sporten. ‘Ik werd gevraagd of ik er als vrijwilliger activiteiten wilde organiseren. Dat deed ik: een sportinstuif voor kinderen, zaalvoetbalwedstrijden. Een paar uurtjes per week.’
Twee uur in de nacht
Loikili leerde voor onderhoudsmonteur. ‘Vlak nadat ik een baan kreeg aangeboden vroeg Portes of ik wilde overstappen naar het jongerenwerk’, vertelt hij. ‘Ik vond het erg leuk.’ In 2003 startte hij met de mbo-opleiding sociaal-cultureel werk: vier dagen werken, een dag naar school. ‘Bij jongerenwerk is het niet: een opleiding volgen en je bent er. Bij lange na niet. Je moet jongeren kunnen begrijpen en veel geduld hebben. Het gaat om dagelijks contact. Ik heb wel eens op vrijdag tot twee uur ’s nachts met ze op straat staan praten.’
De gesprekken gaan over ‘van alles en nog wat’. ‘In het begin is het vooral investeren, een vertrouwensrelatie opbouwen. Daarna komen alle verhalen los: over vriendinnetjes, school, werk, wat ze meemaken, alcohol, blowen’, vertelt hij. ‘Ik kan met ze lachen, maar ik let ook op. Als een jongen vaak gebruikt, heb ik het er met hem over. En als het echt ver gaat, kan ik hulp regelen. Sommigen hebben veel boetes openstaan, een strafblad, schulden. Van zulke jongeren zie ik er hier niet een of twee, maar meer.’
Lees verder in Zorg + Welzijn Magazine nr 7/8, juli/augustus 2010.