Dat zei algemeen directeur van de Raad Ruud Nijhof maandag in Utrecht.
De raad bestaat 50 jaar en dat werd gevierd met een symposium in bijzijn van
minister Piet Hein Donner (Justitie).
Er was een terugblik op het ontstaan van de raad, en er werd gepraat over
het huidige werk en gekeken naar de toekomst.
Speciale wetten voor kinderen
Een eeuw geleden werden in de Nederlandse wet speciale wetten voor kinderen
opgenomen en enige tijd later volgde de instelling van de Voogdijraad. In 1956
ging die op in een nieuwe instelling: De Raad voor de Kinderbescherming. In de
afgelopen vijftig jaar is er in de maatschappij veel veranderd en dus ook in het
werk van de Raad.
‘Cultureel verschil’
In de jaren zeventig kwam er veel kritiek op het werk van de Raad. Er
ontstond een nieuwe discussie over de rechten van ouders en het belang van het
kind. De raad zou te snel ingrijpen. Nijhof: ‘Sinds een aantal jaren heerst er
weer een heel ander klimaat. Nu wordt vaak de vraag gesteld waarom we niet
hebben ingegrepen. Dat is een belangrijk cultureel verschil.’
‘Hulp vragen is niet gek’
‘Men erkent nu dat door de veranderingen in de maatschappij het opvoeden
steeds moeilijker is geworden en dat het helemaal niet gek is om hulp te vragen.
Er is de laatste jaren in de organisatie van de kinderbescherming veel
veranderd, maar voor ons werk maakt dat feitelijk niets uit. Wij kiezen
onvoorwaardelijk voor het belang van het kind.’
‘Het taboe is eraf’
De Raad voor de Kinderbescherming maakt zich over haar bestaan in de
toekomst geen zorgen. ‘Er komt steeds meer aandacht voor het belang van het
kind. Mensen wenden zich steeds makkelijker tot de raad, het taboe is eraf. Door
een stijgende vraag om hulp heeft de Raad het even zwaar gehad, kinderen moesten
lang wachten voordat er werd ingegrepen. Daar concentreren we ons nu allereerst
op: ieder kind moet zo snel mogelijk geholpen worden.’