De eerste verdachte die wordt voorgeleid in het
buurthuis is een bekende van de rechtbank. Ook dit keer worden hem een hele
reeks aan overtredingen en misdrijven ten laste gelegd. Rijden zonder geldig
rijbewijs, niet naleven van ontzeggingen, rijden onder invloed.
Het lukt noch de rechter noch de officier van justitie de man ervan te
overtuigen dat hij iets fout heeft gedaan. Iedereen is op hem uit, vindt hij
zelf. Dat rijden tijdens een ontzegging, ja, daar kan hij toch niets aan doen.
Hij werkt in de nachtdienst en dan rijden er geen bussen. Wil de rechter dan
even vertellen hoe hij naar zijn werk moet komen? En dat rijden onder invloed?
Ja zeg, kom op, de politie stond hem gewoon op te wachten toen hij om twee uur
uit het café kwam. Dan weet je dat mensen hebben gedronken. En hij had nog geen
vijftig meter gereden.
‘Maar u weet toch dat u met alcohol op achter het stuur een grotere kans op
ongelukken heeft’, probeert de rechter nog. Maar de verdachte vindt dat onzin.
Wat maken die paar biertjes nou uit? Hij is ook vast van plan om met de auto
naar zijn werk te blijven gaan, ontzegging of niet.
De rechter is het gedrag van de verdachte zat. Het vonnis liegt er niet om:
een taakstraf van zestig uur, een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier
weken, drie boetes van in totaal 1800 euro en twee ontzeggingen van de
rijbevoegdheid van ieder negen maanden. De twee auto’s die in beslag zijn
genomen, is hij voorgoed kwijt. ‘Het is niet meneer de B. die bepaalt wat er in
deze samenleving mag en niet mag, maar de wet,’ voegt de rechter hem nog toe.
Niemand gelooft dat dit het laatste bezoek van de heer B. aan de rechtbank
is.
Zuivere vorm
De zaken die deze woensdagochtend voor de rechter komen, verschillen niet
van de zaken die de rechtbank doorgaans afhandelt. De plaats van handeling
echter wel. In het kader van ‘Justitie in de Buurt’ doet de rechtbank haar werk
in het buurthuis in de Maastrichtse wijk Wittevrouwenveld. De rechtszaal was
even daarvoor nog een ruimte waarin de kien- en klaverjasavonden worden
gehouden. Nu lopen er twee geüniformeerde parketwachters. Achter een paar
tafeltjes hebben de in toga geklede rechter, griffier en officier van justitie
plaatsgenomen. Zelfs het in rechtbanken verplichte portret van koningin Beatrix
en wijlen Prins Claus is aanwezig. Een plaat van de heks van sneeuwwitje is
verwijderd.
Onlangs verscheen het evaluatieonderzoek ‘Met Recht Lokaal’ van het
Instituut voor Maatschappelijke Veiligheidsvraagstukken (IPIT) waaruit blijkt
dat de JiB’s, na een moeizaam begin, hun bestaansrecht hebben bewezen. Het
kabinet overweegt de methode, na meer onderzoek, vaker in te zetten. Maastricht
heeft ervoor gekozen het Justitie in de Buurt-project in zijn meest zuivere vorm
te hanteren. Als één van de eerste JiB-bureaus van Nederland ging het project op
1 februari 1997 van start, met het doel onveiligheid aan te pakken op de plaats
waar de problemen zich voordoen: in de buurten. Het project richtte zich
allereerst op de probleemwijk Wittevrouwenveld. Later zijn daar andere buurten
aan toegevoegd. JiB-Maastricht is een samenwerkingsverband van het parket
Maastricht met de politie, reclassering, Slachtofferhulp, HALT, Raad voor de
Kinderbescherming en het Buro voor Rechtshulp. Behalve met de rechtszittingen in
de buurt komt de buurtgerichte aanpak van JiB tot uiting in taakstraffen in de
buurt en in dading. Dat laatste houdt in dat slachtoffers en verdachten onder
begeleiding van een dadingfunctionaris gesprekken houden om tot oplossing van
een conflict te komen. Een mogelijke strafvervolging kan daarbij als stok achter
de deur dienen.
Spil van JiB is het casusoverleg. Iedere woensdagochtend vergaderen de
justitiële partners over zaken die door de politie worden voorgedragen. De
voornaamste criteria daarbij zijn dat het delict zich in deze wijk heeft
afgespeeld of dat de dader in de buurt woont. Vervolgens wordt de verdachte,
uiterlijk twee weken na het gepleegde feit, opgeroepen voor een gesprek. Binnen
tien tot twaalf weken vindt de zitting in het buurthuis plaats. Buurtbewoners
kunnen daarbij aanwezig zijn. De zittingen worden via de lokale media bekend
gemaakt.
Inmiddels draaien er in Nederland dertig JiB-projecten. Echter lang niet
allemaal volgens de Maastrichtse aanpak. Veel JiB-bureaus hebben zich toegelegd
op een preventieve en alternatieve manier van werken, buiten de strafrechtsketen
om. Dat is bijvoorbeeld het geval in Groningen en Amsterdam. JiB heeft zich daar
ontwikkeld tot een methodiek die in een groter gebied van een bepaalde wijk kan
worden ingezet om bijvoorbeeld groepen jongeren die overlast veroorzaken aan te
pakken, informatie te verschaffen aan bewoners en via bestuurlijke netwerken de
onveiligheid aan te pakken.
Schandpaal
‘De zaak Ter Berg, zittingszaal 5’, klinkt een harde stem uit het niets.
Het contrast met de rechtszittingen in het buurthuis en die in het gebouw van
Justitie is levensgroot. Verdachten, advocaten en slachtoffers wachten in een
grote hal op de behandeling van hun zaak. Een bord met lichtgevende letters
boven de hoofden van de balie met parketwachters geeft aan welke zaak in welke
zaal wordt gehouden. De spreuken die in de vloer zijn uitgehouwen werken de
vervreemding nog eens extra in de hand. Sommigen zijn in het Latijn, anderen in
het Nederlands. ‘Als men het kleine met het grote kan vergelijken’, luidt één
ervan. Wat ermee wordt bedoeld is niet duidelijk. Maar het illustreert wel het
contrast tussen de grootschalige rechtspraktijk ten kantore van Justitie en de
aanpak volgens het JiB-principe.
In het Justitiegebouw heeft officier van justitie Inge van Hilten haar
kantoor. Volgens Van Hilten zijn snelheid, zichtbaarheid en maatwerk voor
bulkzaken de kernwoorden die aan het succes van het Maastrichtse JiB-project ten
grondslag liggen. Zelf was ze vijf jaar lang officier van justitie bij de
JiB-zaken. ‘De drempel om naar de rechtbank te komen is voor verdachten minder
groot. Ze kennen het buurtcentrum vaak al van het peuterspeelzalenwerk, het
consultatiebureau of de kienavonden. Het opkomstpercentage is veel hoger dan bij
de reguliere rechtbank. Daarbij vervullen de rechtszittingen in het buurthuis
ook een voorbeeldfunctie. Mensen zeggen vaak: “mijn buurman mag alles, en ik
wordt gestraft voor het kleinste vergrijp”. Dat komt omdat de strafrechtelijke
afdoening in de reguliere rechtbank zich aan de waarneming van de buurt
onttrekt. Hier zien ze dat er wel degelijk vervolg wordt gegeven aan misdrijven
en overtredingen. Dat verhoogt het gevoel van veiligheid en vertrouwen in de
politie.’
Daar staat echter wel tegenover dat het afhandelen van strafzaken in de
buurt een moderne versie van de schandpaal kan zijn. Daar is het openbaar
ministerie zich volgens Van Hilten steeds bewust van geweest. ‘In het begin
zeiden we tegen elkaar: kunnen we het wel maken om mensen in hun eigen wijk te
bestraffen? Tast het de privacy niet te veel aan? We hebben besloten eerst te
beginnen en bij klachten daarover te kijken wat we, afhankelijk van de
argumenten, daarmee zouden doen.We zijn nu vijf jaar en honderden strafzaken
verder, en nog nooit heeft een verdachte of een advocaat daar een punt van
gemaakt.’
Een sterk punt is volgens de officier van justitie dat de JiB-aanpak ingaat
op de oorzaak van problemen. ‘De reguliere rechtspraak handelt zaken vaak
standaard af. Een ruit ingegooid? Vijfhonderd euro boete. Er wordt wel
opgetreden, maar het probleem blijft overeind. Dat breken we met deze aanpak
open. Dan blijkt bijvoorbeeld dat de ruit is ingegooid door een broer van een
vrouw uit onvrede over de verdeling van een erfenis. Wij zorgen er dan voor dat
die mensen, onder begeleiding, met elkaar praten en samen tot een oplossing
komen.’
Ook de snelheid waarmee een zaak wordt afgedaan draagt volgens Van Hilten
bij aan het succes. ‘Als een hond een stuk vlees steelt, heeft het weinig zin
hem daar een week later nog voor te straffen. Ook bij mensen haalt het weinig
uit wanneer ze anderhalf jaar na het plegen van een delict nog eens een straf
krijgen. Dan hebben ze het al verdrongen of ermee leren leven. De daders willen
zelf ook graag een snelle afdoening. Dan kunnen ze er een punt achter zetten, ze
kunnen verder met hun leven.’/Eric de Kluis